Vrije Universiteit presenteert onderzoek over Vrijmaking
AMSTERDAM – Hoe kon het gebeuren dat gereformeerden tijdens de Tweede Wereldoorlog onderling slaags raakten, zodanig dat dit tot een kerkscheuring leidde? Historicus Wim Berkelaar sprak hierover met de „laatste getuigen” van de oorlog en de Vrijmaking van 1944.
Het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam presenteert morgen in Amersfoort een onderzoek naar de beleving van oorlog en Vrijmaking door jongeren. De VU-historici spraken met tien mannen en vrouwen uit Amersfoort en Utrecht, geboren tussen 1914 en 1927, die als jongere in 1944 de scheuring in de Gereformeerde Kerken in Nederland meemaakten. Die leidde tot het ontstaan van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt.
Uit de interviews blijkt, zegt Berkelaar, dat voormannen als K. Schilder en B. Holwerda een onuitwisbare indruk achterlieten. „Ze spreken, positief of negatief, nog altijd tot de verbeelding. Misschien ook wel omdat jonge mensen ontvankelijk zijn voor indrukken – en jong waren deze mensen, vaak nog geen achttien jaar oud. De jaren des onderscheids waren dan wel bereikt, je ging toch vooral mee met de Vrijmaking, zo valt uit de verhalen op te maken, als je ouders dat deden.”
Soms speelden heel praktische overwegingen een rol. Een van de geïnterviewden: „Na de kerkscheuring moesten we kiezen tussen de synodalen en de vrijgemaakten. Mijn moeder zei tegen mijn vader: „Wat doen we nu?” Mijn vader was van hervormd gereformeerd geworden, en nu zou hij weer vrijgemaakt moeten worden. Toen zei mijn vader: „Ik heb één keer mijn hemd voor je omgedraaid, nu doe ik het niet meer.” We zijn dus synodaal gebleven.”
Uit de vraaggesprekken blijkt echter dat de kerkstrijd ernst was en is, aldus historicus Berkelaar. „De belijndheid en het Schriftgezag die voor hun ouders van belang waren, zijn dat voor menig gereformeerd vrijgemaakte onder de geïnterviewden nog steeds.”
De VU-historicus ziet geen direct verband tussen oorlog en Vrijmaking. „Volgens theologen als Jan Ridderbos en Jan Veenhof bleef de gereformeerden tijdens de bezetting niets anders over dan de kerk en daarop spitsten zich alle tegenstellingen toe. Dat is echter niet de ervaring van de geïnterviewden. De kwestie van de veronderstelde wedergeboorte heeft in hun beleving een langere geschiedenis, die teruggaat tot de eeuwwisseling en die niet direct aan de oorlog wordt gekoppeld.”
Degenen die gereformeerd synodaal bleven, denken vaak relativerender over de theologische strijd. Toch is er ook kritiek. Prof. dr. J. Lever, emeritus hoogleraar biologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, concludeert in een van de vraaggesprekken dat „alle kerkscheuringen aan theologen te danken zijn.”
Een dunne lijn, die de meeste geïnterviewden verbindt, ziet Berkelaar in de verwondering over de hardheid en de menselijkheid van de gevoerde strijd. „De kerkscheuring van 1944 lijkt de zo strijdbare gereformeerden van beider gezindte bang te hebben gemaakt voor nieuwe conflicten. De synodaal gereformeerden durfden geen tucht meer te oefenen toen de buitenbeentjes Kuitert en Wiersinga de gereformeerde leer begin jaren zeventig op zwavelzuur zetten.”
Gereformeerd vrijgemaakten beschikken nog steeds over eigen geloofsovertuigingen, zegt Berkelaar, maar op een kerkscheuring lijkt vrijwel niemand meer te wachten. „Dat blijkt wel uit de geringe aanhang van dr. P. van Gurp, die zich in 2003 afscheidde van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. De kerkscheuring van 1944 is eenvoudig te groot geweest, de geslagen wonden zijn te diep, de herinnering is onuitwisbaar.”
Het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) houdt morgen in Amersfoort een studiedag over ”Een kerkscheuring in oorlogstijd”.