Synode Duisburg: Wel de kerkregering, niet de leer
In mijn impressie van de conferentie over de Synode van Duisburg van 1610 in de krant van gisteren heb ik in mijn inleiding over de geschiedenis van de gereformeerde gemeenten in het Rheinland vanaf de zestiende eeuw bewust een aspect achterwege gelaten. Dat feit werd in de eerste lezing van gisteren door de Duisburger historicus prof. dr. J. Engelbrecht belicht.
Hij ging ik op de opvolgingsstrijd tussen Brandenburg en Palts-Neuburg die in 1609 als gevolg van het overlijden van Johann Wilhelm, de vorst van de gezamenlijke hertogdommen, ontstond. De vorst liet geen enkele zoon na, zodat de twee genoemde vorstenhuizen met elkaar in strijd raakten over de opvolging. Nog in hetzelfde jaar werd besloten dat Jülich en Berg aan Palts-Neuburg, Kleve en Mark aan Brandenburg toevielen.
Op dat moment waren de beide vorsten nog luthers. Binnen vijf jaar gingen hun wegen echter radicaal uiteen: de hertog van Palts-Neuburg werd rooms, Brandenburg werd gereformeerd. Dit had uiteraard grote consequenties voor de posities van de verschillende confessies in de verschillende hertogdommen: de gereformeerden en luthersen in Jülich en Berg kregen het met een roomse landsheer te stellen en de roomsen in Kleve en Mark met een gereformeerde. Er brak een tijd van veel strijd aan. Pas in 1666 en 1672 kalmeerde de politiek-confessioniële onrust. In dit ingewikkelde (kerk)historische verband moet men de synode van 1610 positioneren.
In welke theologische context de generale synode plaatsvond, zette prof. dr. A. Mühling uit Trier uiteen. Hierbij ging hij in op de invloed van de gereformeerde hogeschool van Herborn, op de predestinatieleer van de aldaar docerende hoogleraar Johannes Piscator – die een middenpositie tussen supra- en infralapsarisme verdedigde, maar zich tegelijkertijd in zijn theologie van de Arminianen onderscheidde. Tot slot wees Mühling op de verbondstheologie die dankzij Melanchton, Bullinger, Ursinus, Olevianus en Coccejus sterk in de Duitstalige theologie verankerd was.
Op de Duitse gereformeerde theologie in de zestiende en zeventiende eeuw hebben Luthers collega Melanchton en de filosoof Pierre Ramée grote invloed uitgeoefend, wat in een irenische (gematigde) gereformeerde leer uitmondde.
Het bezoeken van een congres levert bijna altijd wat op. Je krijgt als onderzoeker allerlei nieuwe informatie of je verdiept bestaande kennis. Dit kan weer tot nieuwe inzichten leiden. Bovendien maak je nieuwe contacten of ontmoet je hooggeleerde heren die je altijd al bepaalde dingen had willen vragen, maar die per brief of e-mail soms nogal ontoegankelijk zijn.
Al met al gaf het congres een goed overzicht van de voorgeschiedenis, het verloop en de nawerking van de –voor ons Nederlanders en voor het grote Duitse publiek– vergeten synode van 1610. De presbyteriale structuur is één van de sporen die de zestiende en zeventiende eeuwse kerkgeschiedenis in de huidige Rijnlandse kerk heeft nagelaten.
De erfenis uit die tijd lijkt echter beperkt te blijven tot de kerkregering. Met andere woorden: de Rijnlandse kerk –één van onze buurkerken!– lijkt al lang afscheid te hebben genomen van de klassiek-gereformeerde theologie. Dit toont aan hoe urgent het is om de Rijnlanders en de Duitsers in het algemeen met dit laatste bekend te maken, een opdracht waaraan onder andere door de Stichting Vrienden van Heidelberg en Dordrecht handen en voeten wordt gegeven.
Drs. Jan van de Kamp is promovendus kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij doet vanuit Duisburg verslag van een wetenschappelijke conferentie over de synode van Duisburg van 1610. Vandaag deel 2 (slot).