Synode Duisburg: Zolang zij zich maar koest houden
Wie deze krant enigszins heeft bijgehouden, zal de herdenking van 400 jaar generale synode van de gereformeerde kerken van het Rijnland (grofweg het gebied van Emmerich tot Koblenz) niet zijn ontgaan.
Gelukkig is er onder de allerhande activiteiten in Duisburg nog één waarbij de context en de agenda van de synode uit 1610 inhoudelijk worden belicht. Dat is het congres dat gisteren en vandaag plaatsvindt.
Wat was de voorgeschiedenis van deze synode? En hoe ontstonden überhaupt gereformeerde kerkelijke gemeenten in het Rijnland? Op deze vragen werd gisteren een antwoord gegeven. Aan het einde van de middeleeuwen waren de hertogdommen Jülich (Gulik), Kleef, Berg en Mark nauw aan elkaar verbonden geraakt. Vanaf het begin van de zestiende eeuw hadden de invloeden van Luther, Melanchthon, Bucer, Bullinger en Calvijn zich in deze gebieden doen gelden. De belangrijkste stoot voor de calvinisering gaf echter de stroom van gereformeerde vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog vanaf 1567. Aan het einde van de zestiende eeuw werden er enkele classisvergaderingen en regionale synodes van de gereformeerde gemeenten georganiseerd. Deze kregen een breder beslag in de generale synode van 1610.
In zijn openingslezing plaatste dr. S. Flesch, directeur van het Archiv der Evangelischen Kirche im Rheinland te Düsseldorf, de calvinisering in het Rijnland een bredere context. Hij gaf een overzicht van de ontwikkeling van de verschillende confessies (rooms, luthers, dopers en gereformeerd) in het Rijn-Maasgebied na het uiteenvallen van de katholieke moederkerk. In de hertogdommen werd zowel aan de roomsen, luthersen als gereformeerden de uitoefening van hun godsdienst toegestaan. In 1815 verenigden de gereformeerden en de luthersen in het Rijnland zich (Union), net als in de andere tot Pruisen behorende gebieden. Flesch sloot zijn bijdrage af met een anekdote over Johann Groters, die in 1572 het burgerrecht bij de raad van Wezel aanvroeg. De raad wees Groters de deur omdat hij tot geen enkele confessie behoorde.
De historica prof. dr. I. Hantsche stelde in haar referaat dat de Nederlandse Opstand niet alleen een conflict binnen de Nederlanden was, maar dat deze grote uitstraling op het Nederrijngebied in Duitsland had. In de eerste plaats werd het gebied door Spaanse of staatse troepen bezet. In het graafschap Moers nam dit zelfs een vaste vorm aan. Van 1597 tot 1702 was het in hand van Oranje-Nassau en werd het vanuit Den Haag bestuurd.
In de tweede plaats hebben de Nederlandse vluchtelingen niet alleen op confessioneel, maar ook op economisch terrein hun sporen nagelaten. Met hun vlucht naar het Rijnland namen ze namelijk hun handelsgeest en handwerkskunst mee. Het roomse stadsbestuur van Keulen was hier zelfs zo blij mee dat het een uiterst inconsequente houding aannam: men gedoogde hun aanwezigheid, maar verbood de uitoefening van de gereformeerde religie, zolang zij zich maar koest hielden!
Drs. Jan van de Kamp is promovendus kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij doet vanuit Duisburg verslag van een wetenschappelijke conferentie over de synode van Duisburg van 1610. Morgen deel 2.