Verharding
Hoe genadig is de Heere toch voor Zijn volk. Desniettegenstaande heeft Hij ook nog een ander woord tot dit volk gericht. Het is een klacht over ongerechtigheid en afwijkingen die welhaast niet uitgedrukt kunnen worden.„Een os kent zijn bezitter… maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet”, zegt het derde vers. Nochtans is het een grote barmhartigheid dat de Heere hen beschuldigt, ja, dat Hij hen nog wil kastijden. Indien de Heere iemand met oordelen bedreigt, zal hij dat doen aan hen van wie Hij zegt: „Ik zal u niet meer bestraffen noch kastijden.” Daar schijnt Hij niet meer ver van af te zijn, want in vers 5 zegt Hij: „Waarom zoudt gij meer geslagen worden?” Alsof Hij zeggen wilde: Het is nu tevergeefs om u een roede te zenden, omdat u toch de tuchtiging niet aanneemt. Ik heb u de roede gezonden om uw oren en harten voor het Woord te openen, doch wat baat dat allemaal? U wordt hoe langer hoe erger.
De profeet zet hier de zonde en het oordeel tegenover elkaar, maar de zonde overtreft het oordeel. Alles wat minder is dan een eeuwige straf, is genade. En dat er nog een klein overblijfsel is overgelaten, is ook genade.
Om dit volk nu te verkondigen en te overtuigen, geeft de profeet hun een woord van God, een woord van overtuiging, besturing en troost.
Hugo Binning, predikant te Govan (Schotland) (Vernedering des harten, 1705)