Ellen over motten
Tussen de fruitvliegjes in ons huis fladdert soms een mot. En soms nog een.
Ja.
Voor die fruitvliegjes hoef ik me niet te schamen, want daar heeft op dit moment iedereen last van. Ze verdubbelen in aantal waar je bijstaat en ze gaan niet weg, alleen soms voor eventjes als je dreigt met de stofzuiger. „Niet rommelen met middeltjes”, hoorde ik onlangs een ongediertebestrijder op de radio beweren. „Helpt niks. Gewoon de bron weghalen.”
Dat ”gewoon de bron weghalen” was in de praktijk iets minder gewoon. De fruitschaal in de koelkast zetten hielp, maar ook elk leeg glas en elk krummeltje brood en elk drupje olijfolie bleek in de ogen van mijn 26 vliegjes een riante pleisterplaats.
Maar goed, met die vliegjes valt te dealen. Ik heb een vaatwasmachine en een bezem – dat komt best goed. Met motten heb ik minder ervaring. Ik dacht dat die beesten in het interbellum waren uitgestorven en sowieso alleen konden overleven in zwaar verwaarloosde sferen. Dus toen er opeens zo’n papierig fladderbeest door ons (vrij) ordelijk huishouden vloog, kreeg mijn wereldbeeld een schokje.
Motten zijn slome flutbeestjes die niet eens goed kunnen vliegen maar ze hebben het imago van vleesetende planten. Ik stel mij boosaardig schransende minivleermuizen voor, met wangen vol gemalen textiel. Van googelen op ”mot” werd mijn motbeeld niet positiever. Ik kwam een eng plaatje tegen van een half ontpopt insect, waar in het Duits naast stond: „Puppenköcher mit halbgeschlüpftern Falter.” Ik las dat als er motten rondvliegen in huis „het leed al geschied is” en „bestrijding noodzakelijk” – en meer van dat soort definitieve uitspraken.
Als ik niet wist dat het genuanceerder lag, zou ik mezelf betichten van huishoudelijk wanbestuur. Maar de schuld ligt geheel en al bij een op zolder wegrottende traploper uit de jaren dertig. Het leuke van een jarendertighuis zijn de glas-in-loodramen en de paneeldeuren en de stalen kozijnen en het karakteristieke imago en zo, maar als je in zo’n huis gaat wonen krijg je er gratis een arsenaal aan muffe resten bij.
De loper ligt uiteraard al lang en breed op de vuilnisbelt, maar het probleem is dat de motjes af en toe nog opdoemen. Gewoon de bron weghalen is ook voor hen niet voldoende. Ik ben ze met grof geschut te lijf gegaan. Ik heb ramen en kastdeuren geopend, ik heb gelucht en nog eens gelucht, ik heb etherische oliën in het rond gesprenkeld en ik heb een mottenval geplaatst. En nog. Ik zal toch alsjeblieft niet aan de mottenballen moeten? Die zijn bijna nog enger dan hun vijand. En ze stinken.