Afscheid van prachtstudenten
Niet alle ontwikkelingen in het onderwijs stemmen hen positief. Toch maken W. van de Geer en D. G. Stout zich met moeite los van de onderwijzersopleiding waaraan ze zo’n 35 jaar verbonden waren. „Pabostudenten zijn echt fantastische mensen. Zo enthousiast, zo betrokken.”
Stout werd in 1974 gymleraar aan De Driestar, eerst op mavo, havo en de opleiding voor kleuterleidsters (KLOS), vanaf 1977 alleen aan de KLOS en later op de pabo. Van de Geer was vanaf 1975 rekendocent aan de pedagogische academie (PA). „Ik had er niet zo veel zin in. Ik had het prima op de mavo/havo, dus daar wilde ik voor de helft van mijn tijd blijven toen ik voor de onderwijzersopleiding werd gevraagd. In de loop van het eerste jaar ging ik er zo van genieten dat ik vanaf augustus 1976 volledig aan de PA ging werken. Het was net in de overgangsperiode van mechanistisch naar realistisch rekenen. Er waren veel ideeën, maar deze waren nog niet vertaald in onderwijs, dus je moest iedere les zelf ontwerpen.”
Ook voor Stout was het pionieren. „Het woord kleutergym kende ik niet eens; mijn opleiding had zich op de klassen 2 tot en met 6 gericht. Om te weten hoe ik de kleuterleidsters moest opleiden, ben ik eerst zelf op kleuterscholen gymles gaan geven.”
Van de Geer: „Er was voor alle vakken minder materiaal dan in het voortgezet onderwijs: de onderwijzersopleidingen waren vrijer in de invulling van hun programma en het totaalaantal studenten was veel kleiner, dus het was voor uitgevers minder aantrekkelijk om lesmateriaal te ontwikkelen.
Mij boeide vooral de didactiek. Op de middelbare school had ik ontdekt hoe moeilijk het is een abstract probleem zo uit te leggen dat leerlingen het begrijpen. Een goede pedagogische relatie met de leerlingen is daarbij voorwaarde. Mijn voorganger op de PA, B. Kijkuit, had de gave pedagogiek en didactiek met elkaar te verbinden. Die twee worden soms ten onrechte tegen elkaar uitgespeeld. Alsof wiskundig ingestelde mensen abstract denken en daardoor geen kinderen zien. Dat beeld leeft hier en daar nog steeds, maar het is lariekoek.
In de jaren dat ik zelf op de kweekschool zat, gaf alleen Kijkuit voortdurend didactiek. In de rest van de opleiding kreeg ik precies drie didactische lessen: één voor Nederlands, één voor aardrijkskunde en één voor geschiedenis. Toen ik voor de klas kwam te staan, wist ik echt niet hoe ik moest lesgeven. Bovendien was de begeleiding op de lagere school nihil. Als ik dat vergelijk met wat studenten nu meekrijgen, is er een enorme vooruitgang.”
Stout: „Mijn grote voorbeeld was mijn gymleraar op de hbs, Th. van der Pols. Hij ging niet zozeer uit van het resultaat –ze moeten over de bok kunnen springen–, maar van het proces. Als hij een bang iemand zo ver kreeg dat hij met zijn knieën de bok raakte en dan terugsprong, kreeg die een even hoog cijfer als iemand die er met gemak overheen kwam. Dan straalde zo’n kind. Dat was voor mij een openbaring. Zo heb ik het ook geprobeerd te doen. Studenten die met een lang gezicht de gymzaal binnenkwamen, verlieten die dan vaak toch met voldoening. Zodra de klik er is, gaan ze ervoor.”
De beide docenten ervoeren de samenvoeging van PA en KLOS tot pabo als „heel ingrijpend.” Stout: „Het was een miskleun. We verloren heel veel goede kleuterjuffen doordat mavomeisjes niet meer werden toegelaten, zoals voordien bij de opleiding voor kleuterleidster.”
Van de Geer: „Iedereen moest in vier jaar tijd voor de basisschool worden opgeleid en daardoor raakten onderdelen van de opleiding in de verdrukking. De eerste jaren na de samenvoeging PA en KLOS tot pabo was daarover heel veel gedoe. De kleuterleidsters die de KLOS gevolgd hadden, klaagden steen en been over leerkrachten die de pabo hadden gedaan. En voor een deel was dat terecht.
Daar kwam bij dat, net als binnen andere onderwijssectoren, de aandacht van kennis naar vaardigheden verschoof. Die ontwikkeling was nodig doordat er een ander type kind de school binnenkwam en de maatschappij veranderde, maar de balans sloeg te veel door. Binnen de vakgroep is dit vaak onderwerp van discussie geweest.”
Stout noemt de invoering van het onderwijs in modules. „In korte tijd krijg je een flink stuk lesstof mee en daarna heb je een vak een tijdlang niet meer. Bij sommige vakken werkt die aanpak, maar bij andere moet je constateren dat de lesstof niet bezinkt. Elke student krijgt bijvoorbeeld het eerste jaar een module van acht uur aardrijkskunde. In het tweede jaar krijgt hij nog eens acht uur. Als hij het vak vervolgens in het derde jaar niet kiest, teert hij dus op die zestien uurtjes en op de kennis die hij op de middelbare school heeft opgedaan. Dat is karig. Ook de samenvoeging van vakken als aardrijkskunde, geschiedenis en/of biologie is niet goed: het wezenlijke van je vak gaat zo verloren. Het wordt allemaal oppervlakkiger.”
Verlenging van de opleiding met een vijfde jaar vindt geen van beiden een optie. „Er zijn nu wel weer gedachten over een zekere splitsing in opleidingen die op het oudere en het jongere kind gericht zijn.”
De docenten zagen ook de taak van de basisscholen veranderen. Van de Geer: „Leerkrachten moeten alle mogelijke maatschappelijke problemen oplossen en daardoor komt de cultuuroverdracht van basale vakken in het gedrang. Soms kom ik in scholen en dan denk ik: Zit hier nog een kind zonder een etiket? Het lijkt wel of ieder kind iets heeft: ADHD, autisme, PPD-NOS, dyslexie, dyscalculie en noem maar op. Schiet een kind er echt altijd iets mee op als het zo’n etiket krijgt opgeplakt? Een heel leger van ”logen” en ”peuten” staat vervolgens klaar om hier wat aan te doen. Zijn we niet een beetje doorgeslagen?”
Stout: „Jammer dat nu alleen vakleerkrachten nog voor gymnastiek bevoegd zijn. Dat kwam doordat dit vak op veel pabo’s in de verdrukking kwam. Maar het heeft tot gevolg dat de meeste leerkrachten het niet meer mogen geven. Waar leer je je kinderen beter kennen dan in de gymzaal?”
Over de pabostudenten steken de beide vertrekkende docenten de loftrompet. Stout: „Prachtige mensen. Ze komen nog even enthousiast en stralend binnen als de studenten in de jaren 70. Ze zijn wel mondiger, maar dat blijft binnen de kaders van het fatsoen.”
Van de Geer: „Dat komt doordat ze uit een gezindte komen waar we zuinig op moeten zijn. Bij alle nadelen en kritiek zou ik de kring niet snel willen inwisselen voor een andere. De religieuze opvoeding heeft de studenten gevormd; ze geeft hun een basis waardoor er een gezondere verhouding tot de docenten is. Religiositeit wordt uit de samenleving gebannen, maar daarmee worden ook veel waarden en normen overboord gezet.”
W. van de Geer (65) werd in 1967 onderwijzer op een lagere school en in 1971 wiskundedocent mavo/havo op De Driestar in Gouda. Vanaf 1975 was hij daar rekendocent op de opleidingen voor onderwijzers (PA), de huidige Driestar Hogeschool. „Ik ben zo lang mogelijk doorgegaan. Wat ik nu met m’n tijd ga doen, weet ik nog niet.”
D. G. Stout (61) volgde de Haagse Academie voor Lichamelijke Opvoeding (HALO) en gaf daarna gym op lagere scholen. Na zijn militairediensttijd werd hij gymdocent op De Driestar. „Door de fusie van PA en KLOS in 1985 liep het aantal studenten sterk terug, omdat meisjes van de mavo niet meer werden toegelaten. Daardoor waren er gymdocenten te veel en ging ik een deel van de tijd aardrijkskunde geven. Dat bleek een vreselijk leuk vak te zijn. Later was het maar goed dat ik ook voor aardrijkskunde bevoegd was, want vanwege lichamelijke klachten moest ik in 2001 stoppen met gym. Ik heb nu dagelijks nek-, rug- en enkelpijn. Bij gymdocenten wordt een zware aanslag op het lichaam gepleegd.”