Een ramp gaat van kwaad tot erger
De term “watersnood” dekt al lang niet meer de ellende die miljoenen Pakistanen momenteel treft. De nood is inmiddels uitgewaaierd over thema’s als ondervoeding, honger, besmettelijke ziekten, smerig drinkwater, werkloosheid, criminaliteit, angst en woede.
Dat laatste zeker ook, want mensen zijn woest op de in hun ogen lakse houding van politici en ambtenaren als het gaat om leniging van deze grote nood. Het legt iets bloot van de grote sociale kloof die door deze samenleving loopt en die veelal onopgemerkt blijft door buitenstaanders zoals westerlingen. Armoede, dat is de schuld van het rijke Westen, denken we dan. Tijdens zo’n waterramp komt soms overduidelijk naar voren dat de dingen anders liggen, en dat desinteresse van de elite voor de ontberingen van de armen een factor van betekenis is.
Er is ook een andere kant. Zo heeft diegene die denkt dat nood deugd creëert vast gelijk. Hoeveel Pakistanen zullen deze dagen niet uitblinken in het helpen van anderen? Helaas zijn het vooral moslimradicalen die proberen hierin uit te blinken en hebben zij begrepen welk effect het spreekwoord “wiens brood men eet, wiens woord men spreekt” kan hebben zodra straks wordt teruggeblikt op deze ramp.
Het misbruik dat deze moslim-fundamentalisten maken van nood, laat het al zien: nood creëert deugd, maar ook ondeugd. In de zin van haat en nijd, misdaad, criminaliteit, vechtpartijen over schaars voedsel.
De foto’s en filmbeelden lieten af en toe schrijnende taferelen zien van mensen die met elkaar op de vuist gaan om de laatste zakken rijst te pakken te krijgen. Zulke beelden hebben altijd iets gênants, zoiets wil je niet zien. Het heeft ook het effect van een spiegel, waarin weldoorvoede en beschaafde westerlingen iets herkennen van wat ze zelf zouden doen zodra ze in een zelfde toestand zouden geraken.
Intussen is er temidden van al deze ellende ook sprake van misdaad die te veel onderbelicht blijft, omdat het ronduit het ultieme kwaad belichaamt. Slachtoffers daarvan zijn al die kinderen die hun ouders, broers, zussen, ooms of tantes uit het oog zijn verloren of zelfs door de dood zijn kwijtgeraakt, en die dagen lang rondzwerven tussen de puinhopen. Zij zijn doelwit van bendes kinderhandelaren die tijdens zulke rampen hun kans schoon zien om zich te verrijken. Is erger misbruik van andermans nood denkbaar?