Eigen ruimte voor de kerk
Nog altijd genieten kerkgenootschappen in Nederland een hoge mate van vrijheid waar het gaat om interne aangelegenheden. Als het aan dr. K. W. de Jong ligt, blijft dat zo. „Maar laten zij alles in het werk stellen om hun zaken op orde te brengen. Niet van de wereld – dat geldt ook hier.”
Een topscriptie, zo kwalificeerde het toonaangevende Nederlands Juristenblad de scriptie die dr. De Jong (48) schreef in het kader van zijn studie Nederlands recht aan de Open Universiteit onlangs. Onder de titel ”Recht in de wereld, maar niet van de wereld” bepleit hij, grofweg gezegd, ruimte voor „het goed eigen recht van de kerk” wanneer kerkleden naar de wereldlijke rechter stappen.
„Tijdens een wandeling”, zegt de predikant van de protestantse wijkgemeente Leidsche Rijn-Oost, „vroeg een vriendin: Wat wil je nu met je scriptie bereiken? Ik heb toen gezegd: Eigenlijk dit. Dat de kerken een zo groot mogelijke eigen ruimte behouden. Ja, dat is waar ik voor pleit.”
Een concrete aanleiding om juist dit thema bij de kop te pakken was er niet, laat dr. De Jong weten in zijn werkvertrek op kerkboerderij De Hoef, aan de rand van de uitgestrekte Vinex-wijk Leidsche Rijn, net onder Utrecht. Eerder promoveerde hij op een dissertatie over de achtergronden van en ontwikkelingen in de eredienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Actueel is het onderwerp zeker. In zijn scriptie besteedt de auteur onder andere aandacht aan de zogenoemde zaak Zeewolde binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). Partijen hierin zijn H. R. H. A. de Boer, die in 2003 werd afgezet als predikant van de christelijke gereformeerde kerk in Zeewolde, en deze gemeente en de classis Amersfoort van de CGK anderzijds.
De kwestie Zeewolde speelt al sinds 2001. Begin dit jaar sprak het gerechtshof in Arnhem in hoger beroep uit dat De Boer eerst de gehele kerkelijke rechtsprocedure had moeten doorlopen (dus: classis, particuliere synode, generale synode) alvorens de –eventuele– gang naar de wereldlijke rechter te maken.
„Eigenlijk is dit wat je door de jaren heen ziet”, zegt dr. De Jong. „Over het algemeen stelt de Nederlandse rechter zich zeer terughoudend op als het om interne kerkelijke aangelegenheden gaat. Voor zover mij bekend zijn er maar twee zaken geweest waarin de rechter zich inhoudelijk heeft uitgesproken.”
Hoe verklaart u het dat in de zaak Zeewolde de kantonrechter van Lelystad zich in 2005 wél inhoudelijk uitsprak en bepaalde dat de predikant ten onrechte was „ontslagen”?
„Ik denk dat een verschil tussen een kantonrechter en een gerechtshof is dat een hof toch nog eerder rekening zal proberen te houden met de gevolgen van een uitspraak. Het zal zich vaker terughoudender opstellen.
De kantonrechter ging hier ook heel ver. Te ver, wat mij betreft, als je het vonnis leest.”
De kantonrechter bepaalde zelfs dat er tussen de predikant en zijn gemeente sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
„Ook dat. Al moet ik zeggen dat ik het die richting toch wel een beetje op zie gaan. Waarom zou je een relatie tussen gemeente en predikant níét kunnen zien als een arbeidsovereenkomst?”
Het Arnhemse gerechtshof stelde de ex-predikant van Zeewolde dit jaar in het ongelijk. Zou het zo kunnen zijn dat, laten we zeggen, het hof in Amsterdam de zaak wel inhoudelijk was gaan beoordelen?
„Laat ik voorzichtig zijn. Het zóú kunnen, ja. Of een gerechtshof zich in Amsterdam bevindt of in, bijvoorbeeld, rooms-katholiek Brabant, heeft wel een zekere invloed. In dat opzicht heeft recht iets betrekkelijks.”
Inmiddels ligt de zaak Zeewolde in cassatie bij de Hoge Raad. Wat verwacht u?
„Ik weet het niet. Ik kan me bijna niet voorstellen dat de kerk alsnog wordt veroordeeld. Kerkgenootschappen, bepaalt artikel 2:2 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, worden geregeerd door hun eigen statuut, althans, voor zover dit niet in strijd is met de wet. De uitspraak van het Arnhemse hof heeft nog weer eens onderstreept dat de rechter dat respecteert. Dit valt onder de vrijheid van godsdienst.”
U leverde een topscriptie, oordeelde het Nederlands Juristenblad.
„Ik denk dat het grensverleggende, het vernieuwende, erin bestaat dat ik de benaderingen van twee deskundigen op dit terrein, prof. mr. dr. F. T. Oldenhuis en prof. mr. T. J. van der Ploeg, mijn begeleider, geprobeerd heb te combineren. Daarmee heb ik het onderzoek op dit gebied, vermoed ik, een stapje verder gebracht.
Heel kort gezegd komt mijn benadering hierop neer. Om te bepalen of een zaak een meer intern kerkelijk dan wel extern –maatschappelijk– karakter draagt, stel ik twee vragen. Eerst vraag ik naar de uitwerking: is die intern of extern? Is het antwoord: extern, dan vraag ik in de tweede plaats naar de gerichtheid. Gaat het om een meer naar binnen gerichte zaak, dan gelden in eerste instantie in principe de eigen regels van het kerkverband – binnen de kaders van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Is de zaak meer extern gericht, dan gelden meer de algemeen maatschappelijke normen.”
Kijk, er zijn allerlei situaties mogelijk. Een tuchtzaak, of de afzetting van een predikant, zijn in principe –natuurlijk, dat woord hoort er altijd bij– interne kerkelijke aangelegenheden. Een rechter zal zich daarin zeer terughoudend moeten opstellen. Nogmaals: in principe. Want je kunt je voorstellen dat de gevolgen van een ondertuchtzetting groot kúnnen zijn. Neem een winkelier in een dorp die onder tucht is gezet en dat wordt op een gegeven moment afgelezen. Een interne zaak krijgt dan een meer openbaar karakter.
Maar de aankoop van een huis door een kerkelijke gemeente: dat is zeker geen uitsluitend interne aangelegenheid. Een rechter hóéft zich dan ook minder terughoudend op te stellen.
Het maakt ook nog verschil of iemand dooplid of belijdend lid is en hoe lang hij of zij dat al is. In mijn scriptie noem ik de kwestie in Ede die eind jaren tachtig voor de rechtbank in Arnhem speelde. Een dooplid had zich aan de gemeente onttrokken. Nadien was hij door de predikant in het openbare gebed opgedragen. Het desbetreffende dooplid ervoer dit als een krenking van zijn persoonlijke integriteit en daagde de kerk voor de rechter. Die veroordeelde de kerk, omdat onnodig een verkeerd licht op het vroegere dooplid was geworpen.
Ik kan me voorstellen dat als het hier niet om een dooplid maar om een belijdend lid was gegaan, de rechter had gezegd dat de predikant geen blaam trof. Als belijdend lid heb je ergens voor gekozen. In dat opzicht is het lidmaatschap van een kerk vergelijkbaar met dat van een vereniging. Zeker als belijdend lid verbind je je bewust aan de kerk en aanvaard je de eventuele gevolgen die dit kan hebben. En: het staat je altijd vrij om te vertrekken, je lidmaatschap op te zeggen.”
Wat adviseert u rechters, wanneer zij een kerkelijk conflict te behandelen krijgen?
„In elk geval: Denk niet lichtvaardig over de interne kerkelijke rechtssfeer. Verdiep je er ook in. Tijdens mijn onderzoek kwam ik een zaak tegen waarin een predikant een pastoor werd genoemd. Dat gebeurt vaker. Ik vind dat niet kunnen.
Omgekeerd zou ik kerken willen adviseren transparant te zijn. En alles in het werk te stellen om hun interne zaken op orde te brengen. Dat zijn ze aan hun stand verplicht. Niet van de wereld – dat geldt ook hier.”
Meer en meer zie je dat het antidiscriminatiebeginsel voorrang krijgt boven de vrijheid van godsdienst of van onderwijs. Hoe ziet u de toekomst waar het gaat om de vrijheid voor kerken om hun eigen inrichting te bepalen?
„Eerlijk gezegd zie ik die nog niet zo somber in. Ik verwacht eerder dat de vrijheid van onderwijs wordt ingeperkt dan dat de overheid, of een rechter, zich inhoudelijk gaat bemoeien met de kerk. Alleen al vanwege de islam. Nee, ik denk dat dát zo’n vaart nog niet zal lopen.”
Ds. Silfhout: Bijzondere positie kerk in gedrang
Ds. (mr.) W. Silfhout, lid van het deputaatschap kerkrecht van de Gereformeerde Gemeenten, las de studie van dr. K. W. de Jong inmiddels ook. Het deputaatschap is verantwoordelijk voor onder meer de uitgaven ”In orde” en –het latere– ”In goede orde”, waarin de binnen het kerkverband gehanteerde procedures worden beschreven en toegelicht.
Ds. Silfhout: „Ik vind het een heel aardige scriptie, juist omdat de auteur een inventarisatie biedt van een reeks juridische zaken op dit terrein. Tegelijk: eigenlijk kan ik niet zeggen dat dit onderzoek nu zo veel nieuws bevat. Er worden wel bepaalde lijnen getrokken, interessante lijnen, bijvoorbeeld over de interne of externe werking van kerkelijke handelingen, maar ik zie dat niet als grensverleggend. Meer als interpretaties ten aanzien van de verhouding kerk en overheid, rechterlijke macht.
Als ik de scriptie goed lees, beweegt ons boekje ”In goede orde” zich redelijk in het spoor van de huidige rechtspraktijk. Op dit moment zie ik daarom geen aanleiding om aanvullingen of wijzigingen voor te stellen.”
Met dr. De Jong constateert ds. Silfhout dat de Nederlandse rechter zich tot nu toe „heel terughoudend opstelt als het gaat om interne kerkelijke aangelegenheden. Maar, dat kan vandaag zo zijn, morgen kan het heel anders zijn. Natuurlijk, dat gaat niet zomaar. Maar bijvoorbeeld artikel 1 van de Grondwet, het recht op gelijke behandeling, krijgt steeds meer voorrang boven de vrijheid van godsdienst of van meningsuiting. Ik zie de bijzondere positie die de kerk tot dusver heeft, beslist in het gedrang komen.”