Het kerkelijk mes op de keel van de priester
Met zijn ”Apostolische brief”, gepubliceerd in ”Kerkelijke Documentatie” van 4 april 2003 eist de paus van alle priesters de eed van gehoorzaamheid aan zijn leergezag. Waarom? „Om het geloof van de katholieke Kerk te beschermen tegen dwalingen, opkomend van sommige christengelovigen.” Daarom heeft de paus nieuwe bepalingen laten inlassen in het rooms-katholieke ”Kerkelijk Wetboek” van 1983. Volgens ds. H. J. Hegger heeft Rome hiermee de eis tot onderwerping aan het absolute gezag van de paus aangescherpt.
Vroeger moest die eed alleen worden afgelegd door de bisschoppen en door onder anderen professoren van een grootseminarie bij hun ambtsaanvaarding. Voortaan moeten alle priesters onder ede en met de hand op het Evangelie hun trouw aan de paus uitspreken en verklaren: „Eveneens geloof ik met vast geloof alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverde woord van God, en wat door de Kerk hetzij door een plechtig oordeel hetzij door het gewoon en universeel leergezag als van Godswege te geloven voorgehouden wordt. Bovendien aanvaard ik met religieuze volgzaamheid van wil en verstand de leerstellingen die hetzij de Paus hetzij het Bisschoppencollege naar voren brengt wanneer zij hun authentiek leergezag uitoefenen, ook al hebben zij niet de bedoeling deze bij definitieve act (bedoeld is: ex cathedra en dus onfeilbaar, HJH) af te kondigen.”
De ”Congregatie van de Geloofsleer” (de vroegere Inquisitie) heeft met goedkeuring van de paus een nadere verklaring eraan toegevoegd. Ze is ondertekend door kardinaal J. Ratzinger. Hij somt enkele dogma’s op die „volledig en onherroepelijk” onderschreven moeten worden, zoals „de Maria-dogma’s, het offerkarakter van de eucharistische viering, de leer over het primaat en de onfeilbaarheid van de Paus.”
Geschokt
Om verschillende redenen was ik zeer geschokt toen ik dat las. Natuurlijk begreep ik dat men die leer van de onfeilbaarheid van de paus niet zomaar kon afschaffen. Maar ik had de indruk gekregen dat men die niet meer naar voren wilde schuiven; dit met het oog op het gesprek met „de afgescheiden broeders en zusters”, zoals wij, protestanten, tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie werden genoemd. Ratzinger neemt echter weer het woord ”ketter” in de mond. „Indien iemand deze (waarheden) hardnekkig betwijfelt of ontkent, valt hij onder de censuur (= strafbepaling) van de ketterij.”
De hoop op een mildere houding is hiermee de bodem ingeslagen. Rome heeft de eis tot onderwerping aan het absolute gezag van de paus niet slechts opnieuw ingescherpt, maar zelfs aangescherpt door de ingelaste bepalingen in het kerkrecht. Dat betekent opnieuw dat oecumene voor Rome alleen maar kan betekenen: aanvaarding van het onfeilbare gezag van de paus. Priesters die het oecumenische gesprek voeren, mógen niet echt naar de argumenten van anderen luisteren. Ze mogen, krachtens de eed die ze hebben afgelegd, zelfs niet de mogelijkheid aannemen dat hun kerk in een of ander dogma zou hebben gedwaald. Wat voor zin heeft zo’n gesprek nog, wanneer de ander de houding aanneemt: Je kunt met nog zoveel tegenargumenten uit de Schrift aankomen, maar mijn kerk, en dus ook ik, wij hebben in elk geval gelijk?
Heel, heel erg vond ik ook die nieuwe verplichting van de eed van trouw aan de paus. Dit is toch immers een aanfluiting van de heerlijke vrijheid der kinderen Gods? Wat is dat voor vrijheid wanneer je onder de bedreiging van hel en verdoemenis verplicht bent je te onderwerpen aan de leeruitspraken en de absolute gezagsaanspraken van een mens die ergens in Rome zetelt? Zou de Heere, Die Zijn Zoon heeft gegeven om zondaars vrij te kopen van hun eeuwige schuld, hen vervolgens tot bange slaven van een mens maken?
Angsten
Dat alles herinnerde mij aan vroeger, aan de strijd die ik moest voeren. Voor mij was die eed van trouw aan de paus het grootste struikelblok bij mijn zoeken naar de waarheid. Ik had die moeten afleggen bij mijn aanvaarding van het ambt van professor in de filosofie aan het grootseminarie van Tietê in Brazilië.
Reeds lang werd ik gekweld door twijfels over de leer van Rome als ik de Bijbel las. Vooral de leer dat de mis „een echt en waar offer is voor de verzoening van de zonden”, aldus het concilie van Trente, kon ik onmogelijk in harmonie brengen met de brief aan de Hebreeën. Maar met die twijfels stegen ook meteen de angsten in mij naar boven: Pas toch op! Je weet dat je voor eeuwig verloren gaat als je die eed van trouw aan de paus breekt!
Een van de argumenten die mij hielpen om een beetje los te komen van die angsten, was Hand. 22:12-15. Daar wordt verteld over een complot van enkele fanatieke Joden die gezworen hadden dat ze niet zouden eten en drinken voordat ze Paulus vermoord hadden. Ik dacht toen: Veronderstel dat een van hen ineens tot het geloof zou zijn gekomen. Als hij dan later Paulus zou ontmoeten, zou hij dan zeggen: Ik ben wel tot geloof gekomen in de Christus die jij verkondigt, maar ik ben gebonden aan mijn eed. Het spijt me voor jou, Paulus, maar ik moet je nu vermoorden. Natuurlijk is hij dan niet meer aan zo’n eed gebonden.
Rationeel werd ik door dat inzicht wel een beetje geholpen, maar het geweten ligt ook in de gevoelssfeer en kan gemakkelijk geïndoctrineerd worden. Telkens als de mogelijkheid voor mij opdoemde dat ik de Rooms-Katholieke Kerk zou moeten verlaten, werd ik desondanks gefolterd door schuldgevoelens. Maar -Gods Naam zij geprezen- de Heere heeft mij zelf uit het slavenhuis geleid!
Waarom publicatie nu?
Toen ik de datum van de ondertekening van dit document door de paus nasloeg, merkte ik tot mijn verbazing dat de datering was… 10 mei 1998! Natuurlijk rees toen meteen de vraag: Waarom wordt dit nu (opnieuw?) in Nederland gepubliceerd? Met het oog op ’150 jaar kromstaf’? Wil men dat de rooms-katholieken zich opnieuw krommen onder de staf van de paus? Ik kan mij dat niet voorstellen, want ze weten toch dat die tijd van de massale slaafse gehoorzaamheid nooit meer zal terugkeren. Maar wat is dan de reden?
Hoe het ook zij, ik laat mij niet meer de geloofsgemeenschap ontnemen die ik met rooms-katholieken, ook met priesters, heb. Ik weet mij één met hen die als zondaars al hun vertrouwen stellen in de levende Christus. Ik ben het helemaal eens met wat dr. W. J. op ’t Hof schreef in IRS van februari 2003 over de rooms-katholieke vromen, vooral van de Middeleeuwen: „Als je de leerstellige verontreinigingen wegvijlt, houd je goud over.”
En ik blijf ervan overtuigd dat de beste manier om het Evangelie te verspreiden niet bestaat in het bestrijden van dwalingen, maar in het getuigen van Christus. Ook Paulus zegt dat hij zijn vroegere geloofsgenoten tot naijver wil opwekken (Rom. 11:11). En ik moet eraan toevoegen dat rooms-katholieken echt niet jaloers worden op een protestantisme waar men voortdurend over allerlei leerpunten met elkaar overhoop ligt; een protestantisme waar kerkleiders hen verdacht maken en uitstoten die, hoewel ze van harte de Drie Formulieren onderschrijven, het niet eens kunnen zijn met de verklaringen daarvan die door sommige kerkleiders dwingend worden opgelegd. Christus heeft gezegd dat de Heilige Geest van Hem zal getuigen en Hij heeft ons opgeroepen om in de kracht van die Geest eveneens van Hem te getuigen. En dat getuigen van Christus ontbreekt helaas zo veel bij ons. Helaas!
De auteur was tot 1993 in dienst van de stichting In de Rechte Straat (IRS).