Kontekstueel / Ecclesia
Kontekstueel
Kontekstueel (Tijdschrift voor gereformeerd belijden nú) is gewijd aan het thema schuld en verzoening. Op dit terrein liggen indringende vragen, aldus de christelijke gereformeerde ethicus prof. dr. G. C. den Hertog.
„Jaren geleden las ik de noodkreet van een vader, wiens dochter voor een paar centen vermoord was door een verslaafde: „Vergeven? Ik zou niet wéten, hoe het moet!”
Met deze vragen in het achterhoofd ga ik nog weer eens naar de bijbel en de christelijke traditie. Hoe zit dat nu precies met de relatie tussen Gods barmhartigheid enerzijds en zijn toorn en oordeel anderzijds? Twee dingen vallen dan op.
Ten eerste: Als we naar de bijbel gaan, lezen we daar helder dat de Here „gaarne vergevend” is (Ps. 86:5). En als Hij voor Mozes zijn Naam uitroept horen we dat Hij „barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw” is (Ex. 34:6). Dat zijn woorden die door de bijbel heen telkens terugkomen. „Bij U is vergeving” roept de dichter van Psalm 130 uit de diepte van zijn ellenden, en „veel verlossing.” Christus heeft zijn Vader dan ook niet op vredelievender gedachten hoeven te brengen, maar God heeft zélf de wereld zo liefgehad dat Hij Christus heeft gezonden tot verzoening voor onze zonden (Joh. 3:16). Hij was zelf hélemaal in Christus, de wereld met zich verzoenend (2 Kor. 5:19). Dat zijn wel heel andere geluiden dan dat God „bloed wil zien”!
Er is nog een tweede element in het bijbels spreken over verzoening dat we niet over het hoofd mogen zien, namelijk dat we horen dat de Here alléén zonden kan vergeven. Nee, dat wil niet zeggen dat we als mensen dat ”dus” niet hoeven te doen. Integendeel, het is zelfs de opdracht van Jezus en Hij heeft ons in het Onze Vader geleerd dat we zonder een hartelijke bereidheid om de ander te vergeven niet tot God kunnen komen. Maar dat doet er niet aan af, dat alleen Gód de zonden kan vergeven. Hoe zit dat?
Als in het Nieuwe Testament de opdracht klinkt elkaar te vergeven, zit daar niet de gedachte achter dat we dat wel ”even” kunnen. De discipelen vragen niet voor niets aan Jezus: „Geef ons meer geloof!” (Luc. 17:5). Wie ernst maakt met Jezus’ oproep de ander te vergeven gaat iets beseffen van de diepte en reikwijdte van het kwaad. Iemand vergeven die gewoon doorgaat te doen wat hij jou en misschien ook anderen aandeed, kan niet. Vergeven kan alleen als die ander ook radicaal verandert. Maar ook dan – hoe zul je ooit nog in één wereld kunnen samenleven met degene die jou stelselmatig misbruikt heeft? We lopen hard tegen de eigen grenzen van onze eigen mogelijkheden aan. En niet te vergeten: hoeveel bitterheid, lelijkheid en haat huist er wel niet in mij? Ik ben zélf aangewezen op Gods vergeving en de vernieuwing door zijn Geest.”
Ecclesia
Vereist deze tijd niet dat christenen zich meer –politiek– gaan organiseren? Dr. B. J. Spruyt vreest dat de crisis daarvoor intussen te groot is, schrijft hij in Ecclesia (orgaan van de Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge).
„In een samenleving waarin (…) het sacrale in de zin van het besef van het heilige is verdwenen, waarin men is gaan geloven dat de duivel verlost kan worden (m.a.w.: waarin het kwaad als iets tijdelijks en geneesbaars wordt gezien en het geloof in de utopie mogelijk wordt), waarin de band met het gegevene en gewordene (om die reden) is doorgesneden, waarin het samenleven niet meer wordt beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen, en waarin de ongeschreven wetten niet meer in het menselijk hart gegrift staan, daar is het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat verkruimeld en zo goed als volledig verdwenen. En deze neergang mondt dus uit in een vals dilemma: in de keuze voor anarchie en chaos, óf voor de tirannie van de sterke man, de grote leider. Is dat niet precies het dilemma dat zich ook nu weer in de Nederlandse politiek lijkt aan te dienen? (…) We krijgen (…) of een kabinet dat met de vuist van de sterke man zal gaan regeren (ochlocratie heet ook wel cheirocratie), of een kabinet dat zich ervoor zal inzetten dat het fundament onder de samenleving verder verpulvert: door euthanasie verder te legaliseren (denk aan het initiatief Uit Vrije Wil), en de dwang van de gelijkheidsideologie over kerk en school uit te strekken. De Rooms-Katholieke Kerk heeft met deze agenda al kennisgemaakt in de zogeheten hostierel, de SGP in het arrest van de Hoge Raad. En te vrezen valt dat een nieuw paars kabinet het bijzonder onderwijs niet ongemoeid zal laten, en de vrijheid van onderwijs zoals vastgelegd in art. 23 van onze Grondwet in eerste lezing zal afschaffen, of een acceptatieplicht zal invoeren waarin de vrijheid van onderwijs weliswaar niet de jure maar wel de facto zal zijn afgeschaft.
Wat kunnen wij in al dit geweld? De verleiding is groot om ook nu weer, net als Abraham Kuyper aan het einde van de negentiende eeuw, in politieke en activistische oplossingen te denken. Moet er, vragen sommigen, niet een nieuwe christelijke partij komen, die niet zo karakterloos is als het CDA vaak kan zijn, en ook niet zo exclusief als de SGP is? Moeten we niet streven naar macht, naar succes? (…) De diepte van de crisis waarin wij ons thans bevinden, nu het culturele fundament van onze samenleving zozeer verbrokkeld en verpulverd is, kan niet met politieke middelen worden hersteld. Dat kan ten diepste en uiteindelijk alleen door een terugkeer naar het geloof en naar de waarden van de christelijke traditie, die de basis van onze geschiedenis vormt.”