Meer uitschieters door opwarmende aarde
Vanwege extreme sneeuwval werd afgelopen winter een weeralarm gegeven; vorige week opnieuw omdat er zware onweersbuien op komst waren met mogelijk windhozen. Extreem weer lijkt de laatste decennia vaker voor te komen. Er lijkt sprake te zijn van een trend.
Extremere weersomstandigheden zullen de komende jaren vaker voorkomen in Nederland. De hogere temperaturen, stevige regen- en onweersbuien en zware stormen zijn volgens het in 2007 uitgebrachte rapport van het VN-klimaatpanel IPCC een direct gevolg van de opwarming van de aarde.
Wereldwijd stijgen de temperaturen nog steeds. GISS- satellieten van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA meten elk jaar weer hogere gemiddelden; gedurende de 20e eeuw is een stijging van 0,8 graden gemeten. Het einde van die trend is nog niet in zicht.
Het IPCC baseert zich voor zijn uitspraken op ‘slimme’ klimaatmodellen die een toename van weersextremen voorspellen, wanneer de gemiddelde temperatuur op aarde toeneemt.
Zo verwachten klimaatexperts dat in Europa tijdens hittegolven de temperatuur fors omhoog zal gaan. De extreme hitte van 2003, waardoor naar schatting 50.000 Europeanen stierven en zowel de landbouw als de natuur leed onder sterke verdroging, zal naar verwachting in de toekomst vaker voorkomen.
Ook het Europees Milieuagentschap (EMA) ziet de extremen in Europa toenemen. Zo is het aantal weer- en klimaatgerelateerde rampen tussen 1990 en 2000 verdubbeld ten opzichte van de tien jaar daarvoor.
De kosten van overstromingen, windstoten, langdurige buien en extreme droogte liepen op tot gemiddeld 10 miljard euro per jaar. Het agentschap verwacht dat de kosten van natuurrampen in Europa gedurende het huidige decennium verder zullen stijgen.
Ook Nederland heeft te maken met de gevolgen van klimaatverandering. Niet dat elke maand gemiddeld warmer is dan die in het voorgaande jaar. Wel worden vaker extremen geregistreerd. Zo was er extreme sneeuwval in december 2009. Dit jaar was de meimaand erg koud, terwijl deze wereldwijd juist warmer was dan in voorgaande jaren, zo blijkt uit de gegevens van het KNMI.
Het instituut voorspelt dat het extreme weer van de afgelopen weken steeds vaker voor zal komen. De Nederlandse zomers gaan volgens meteorologen steeds meer lijken op die in Zuid-Europa: droog, met perioden van extreme regenbuien.
Dat type weer was de afgelopen weken ook in Nederland te zien: temperaturen tot 36 graden waren geen uitzondering, zeker niet in stedelijke gebieden. Toen daar vorige week woensdag een einde aan kwam, ging dat gepaard met noodweer, zeer zware windstoten tot 110 kilometer per uur en plensbuien waarbij in korte tijd 20 tot 30 millimeter regen neerkwam. Valwinden trokken in onder meer de Achterhoek een spoor van vernieling.
Is Nederland wel genoeg ingericht op dat extreme weer? Volgens Harry Geurts van het KNMI kan Nederland door de bank genomen heel wat aan, maar er zijn een aantal aandachtspunten.
Extremen hebben een onregelmatige afvoer van rivierwater tot gevolg met onder meer onbevaarbare rivieren tijdens droge zomers. De Maas was al een regenrivier, maar de Rijn blijkt ook steeds gevoeliger voor zomerse droogte: hij kan veranderen van een smeltwaterrivier in een regenrivier met hogere piekafvoeren.
De Rijn zal ’s winters meer en ’s zomers juist minder water afvoeren. Om de problemen die dat kan veroorzaken te voorkomen, is het belangrijk daar rekening mee te houden bij het vestigen van industrieën die afhankelijk zijn van de rivier, zoals papierfabrieken en kerncentrales, en moet het gebruik van het rivierwater daarop worden afgestemd.
Warmere zomers en hittegolven maken ook aanpassingen nodig in de gebouwde omgeving en in stedelijke gebieden om het hoofd te kunnen bieden aan de gevolgen van in de toekomst steeds vaker voorkomende extreem droge en hete zomers, zoals die van 2003 en 2006.
Deskundigen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het KNMI en de Wageningen Universiteit (WUR) concluderen in het rapport ”News in Climate Science and Exploring Boundaries” uit december 2009 dat er op bestuurlijk niveau te weinig wordt nagedacht over hoe Nederland zich kan indekken tegen extreme weersomstandigheden. „Het denken over beleidsmaatregelen om ons tegen deze risico’s in te dekken staat in het algemeen nog in de kinderschoenen.”
Nederland moet rekening houden met meer neerslag en zwaardere buien. Dat kan leiden tot overlast in met name steden en een grotere waterafvoer in de rivieren. Het watermanagement zal daardoor veel meer geld gaan kosten.
Zoetwatergebruikers als land- en glastuinbouw, maar ook de energiesector die oppervlaktewater gebruikt als koelmiddel, komen in de toekomst regelmatig in grote problemen. Dit geldt ook voor de scheepvaart, die vanwege steeds vaker voorkomende lage waterstanden in de zomer met veel minder vervoerscapaciteit te maken krijgt.
Nederland is volgens de deskundigen van het PBL, het KNMI en de WUR wel klaar voor een extreme zeespiegelstijging en overstromingen van rivieren. Dat is volgens hen mede de verdienste van de commissie-Veerman, die zich boog over de bescherming van de Nederlandse kust.
Toch moeten ook de kustverdediging en de rivierdijken volgens deskundigen van het KNMI aangepast worden aan de verwachte gevolgen van de klimaatverandering, om Nederland op lange termijn bewoonbaar en veilig te houden. Het IPCC verwacht namelijk een hogere gemiddelde zeespiegel door het afsmelten van de ijskappen op onder meer Groenland. Een extreme storm brengt dan grotere overstromingsrisico’s met zich mee voor het achterland dan momenteel het geval is.
De stijging van de zeespiegel heeft niet alleen gevolgen voor de kustbescherming, maar ook voor de landbouw. Tijdens extreem droge perioden zal meer zout water in de ondergrond binnendringen, waardoor beregening van de gewassen ernstig bemoeilijkt wordt. Het kan zelfs leiden tot een toename van verzilting van de landbouw- en natuurgebieden in de kuststreek.
Volgens klimaatscenario’s die het KNMI in 2006 bekendmaakte, neemt de kans op hitte de komende decennia toe. De vier klimaatscenario’s laten rond 2050 in de zomer in Nederland een opwarming zien tussen de 0,9 en de 2,3 graden.
De G-scenario’s (gematigd) gaan uit van 1 graad toename van de gemiddelde temperatuur in 2050 ten opzichte van 1990, en de W-scenario’s (warm) van 2 graden. Het KNMI voorspelt dat de winters natter kunnen worden en de zomers droger, afhankelijk van de overheersende windrichting.
Volgens het rapport van PBL, KNMI en WUR ligt een extreme klimaatverandering echter niet voor de hand. Mocht het klimaat toch zo ernstig omslaan, dan zijn de gevolgen voor het weer groot, stellen de onderzoekers.
Als het KNMI de alarmbel luidt
Wanneer er zwaar weer op komst is, kan het KNMI kiezen uit een ”waarschuwing voor gevaarlijk weer”, een ”waarschuwing voor extreem weer” en een ”weeralarm”. „We bepalen de kans daarop met onze computermodellen en houden de ontwikkeling van de buien nauwlettend in de gaten op onze radar- en satellietbeelden”, aldus Fons van Loy, hoofd van de weerkamer van het KNMI.
„Vroeger gebruikten we een papieren kaart om de buienkans te voorspellen. Daarop verschoven we voortdurend een lijn met de snelheid van de wind. Tegenwoordig hebben we computermodellen, die het weer dagen van te voren kunnen overzien.”
Het KNMI draait deze modellen vijftig keer achtereen met een kleine aanpassing in de invoergegevens. „Blijft de uitkomst ongeveer gelijk, dan vergroot dat de kans dat een bepaald weertype zal optreden”, aldus Van Loy.
„Met satelliet- en radarbeelden met hoge resolutie scannen we vervolgens elke vijf minuten de ontwikkeling van de buien, waardoor we nog nauwkeuriger de intensiteit van de bui en de plaats waar hij valt, kunnen voorspellen.”
De vroegste waarschuwing die het KNMI geeft, heeft 48 uur van te voren plaats. Het gaat dan om ”code geel”, een ”waarschuwing voor gevaarlijk weer”, als de kans op zwaar weer minimaal 60 procent is voor een gebied van minimaal 50 bij 50 kilometer. „Er gaat bijna geen dag voorbij, of er heeft wel zo’n waarschuwing plaats”, weet het hoofd van de weerkamer.
Voor extreem weer (code oranje) of een weeralarm (code rood) hanteert het weerinstituut dezelfde criteria: extreme gladheid door ijzel, ijsregen of sneeuwval; driftsneeuw bij windkracht 6 of meer; onweer met minstens 500 ontladingen in 5 minuten; zware regenval, minstens 75 millimeter in 24 uur; of windstoten van minstens 100 kilometer per uur.
Code oranje is aan de orde als de kans dat het weer op grote schaal optreedt minimaal 60 procent is. Het KNMI geeft deze op zijn vroegst vanaf 24 uur voordat het verwachte weer optreedt.
In het waarschuwingsbericht vermeldt het weerinstituut onder meer waar en wanneer het extreme weer begint en hoe lang het aanhoudt. Bij windstoten meldt het de kracht en of er een stormfront nadert. Bij neerslag geeft het instituut aan hoe groot de intensiteit wordt en waar de buien vallen.
Wanneer het volgens de gebruikte modellen 90 procent zeker is de verwachte weersituatie zich gaat voordoen, schaalt het meteorologisch instituut twaalf uur van tevoren de waarschuwing op naar code rood, een weeralarm. „En daarmee zitten we ook wel eens mis. En dat kan: statistisch is er 10 procent onzekerheid. Die heeft er 20 augustus vorig jaar toe geleid dat de buien op een totaal andere plek vielen dan wij aanvankelijk dachten.”
Bij code rood verwacht het weerbedrijf gevaarlijke situaties en grote overlast of zelfs ontwrichting van de samenleving, zoals ontwortelde bomen, wateroverlast en gevaarlijke situaties op de wegen. „Je kunt dan denken aan mensen die op het strand liggen en overvallen worden door zich plotseling ontwikkelende onweersbuien; een kleine sneeuwbui die cruciale snelwegen onbegaanbaar maakt; of een extreem zware storm, die het verkeer ernstig ontregelt”, legt Van Loy uit.
Voordat een weeralarm wordt afgegeven, maakt het weeralarmteam, met daarin onder meer Rijkswaterstaat, het Korps landelijke politiediensten (KLPD), ProRail en de ANWB, een inschatting van de mate van ontwrichting van de samenleving als gevolg van het te verwachten zeer extreme weer. Dit team brengt advies uit aan de directeur weer van het KNMI, die uiteindelijk beslist over de afkondiging van een weeralarm.
Het weeralarm is de hoogste trap van het waarschuwingssysteem van het meteorologisch instituut. Code rood komt gemiddeld drie keer per jaar voor. Indien mogelijk laat het weerbedrijf dit voorafgaan door een waarschuwing voor extreem weer, dat gemiddeld dat keer per jaar voorkomt. „We geven nooit ”out of the blue” een weeralarm, we beginnen met een waarschuwing”, stelt Van Loy.
Hij vindt het moeilijk om te zeggen of extreem weer vaker voorkomt dan voorheen. „Ik kan dat niet bevestigen, noch ontkennen. We hebben nog zeker tien jaar nodig om hier een goed onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Wel wordt het mogelijk iets warmer en zijn de buien die vallen iets intensiever.”