Voorbij het zondaarsgeloof
De soteriologie gaat over kernen van de gereformeerde theologie: roeping, bekering, wedergeboorte, rechtvaardiging. Hierin blijkt dat prof. dr. W. J. Ouweneel een andere weg gaat dan de gereformeerde traditie.
In de Evangelisch-Dogmatische Reeks is het zesde deel verschenen, een geweldige prestatie van de auteur, Willem J. Ouweneel. De titel van dit deel luidt: ”Het heil van God. Ontwerp van een soteriologie”.
In de soteriologie gaat het om thema’s die tot de kernen van de gereformeerde theologie behoren: Gods roeping, bekering, wedergeboorte, kindschap, geloof, rechtvaardiging en heiliging. In deze thema’s blijkt dat Ouweneel een andere weg gaat dan de gereformeerde traditie. Hij wijst het spreken over de toegerekende gerechtigheid af. Volgens hem gaat het meer om een instorting van Gods genade in het Nieuwe Testament dan om een juridische toerekening. Men wordt dus niet rechtvaardig verklaard zonder dat men een rechtvaardige is, maar men wordt daadwerkelijk tot een rechtvaardige gemaakt.
Deze lijn is karakteristiek voor het hele boek. Ouweneel verzet zich keer op keer tegen de notie dat we een goddeloze blijven. Dit blijkt nog sterker in het hoofdstuk over de heiliging. Volgens Ouweneel heeft de gereformeerde theologie zich veel te veel laten leiden door het zondeprobleem. Het hele heil in Christus wordt daardoor bepaald. Volgens hem is dat veel te beperkt en vooral te negatief.
Het Nieuwe Testament benadrukt de heilige positie in Christus. In Christus is onze oude mens gekruisigd. Daarom moeten we de zonde niet zo serieus nemen, maar aanvaarden dat onze oude mens dood is.
In de heiliging moet het niet alleen gaan om het afsterven van de zonde, maar om de positieve toewijding aan God. In dit verband zoekt Ouweneel aansluiting bij het spreken over de zogenoemde ”theosis” (vergoddelijking) in de oosterse kerken. Christenen vertonen steeds meer het beeld van God. We moeten ons niet concentreren op het lijden van Christus, maar op de verheerlijking van Christus. Het Westen wordt te veel gestempeld door Genesis 3, terwijl het Oosten zich laat leiden door Genesis 1. De vervulling met de Heilige Geest wordt in het westerse christendom al te zeer verwaarloosd.
De strijd van een christen voltrekt zich niet in de eerste plaats tegen de inwonende zonde, maar de strijd is actief naar buiten gericht. We moeten de duivel bestrijden en terrein op hem veroveren. De gereformeerde traditie is veel te defensief ingesteld. Het christenleven moet veel meer offensieve trekken krijgen.
Ouweneel ontkent niet dat christenen steeds diepere zelfkennis krijgen of dat we een zondig hart behouden. Maar we moeten de zonde in het oordeel brengen, steeds als deze zich aandient. Christenen zullen niet volmaakt worden, maar het is niet nodig dat we ons door het ”arme zondaarsgeloof” laten beheersen. Er zijn vaders in de genade die boven dat ”arme zondaarsgeloof” zijn uitgegroeid. Er zijn struikelingen in het christenleven, maar we moeten niet net doen alsof er niets anders is dan zonde in Gods kind. Struikelingen blijven uitzonderingen. Gelovigen struikelen niet alleen, ze behalen ook superoverwinningen.
De schrijver neemt dan ook uitdrukkelijk afstand van uitspraken in de Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis waarin staat dat de boosheid ons altijd aanhangt, dat onze beste werken Gods straf verdienen of dat de heiligsten een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben.
Het is niet moeilijk om de verschillen met de gereformeerde theologie te zien. Ouweneel brengt ze zelf uitdrukkelijk in kaart. Belangrijker dan deze vraag is of Ouweneel de Schrift aan zijn kant heeft. Als gereformeerd christen laten we ons immers leiden door het sola Scriptura. Dat houdt in dat we altijd willen luisteren naar het beroep op de Schrift en altijd rekenen met de mogelijkheid dat we de Schrift niet goed hebben verstaan. De bekering van ons verstand is een voortgaande zaak.
Ouweneel heeft mij niet weten te overtuigen. In de eerste plaats kunnen zijn argumenten mij er niet van overtuigen dat er in het Nieuwe Testament geen juridisch aspect in de rechtvaardiging aanwezig is. In Christus worden we tot rechtvaardigen gerekend, terwijl we in onszelf zondaren zijn.
Ten tweede valt het mij op dat Ouweneel het zondeprobleem reduceert door de geestelijke strijd te betrekken op concrete uiterlijke zonden en struikelingen. Het is in de gereformeerde traditie geen onbekende zaak dat we spreken over ‘sommige’ publieke struikelingen. In het klassieke doopformulier lezen we het zo. Christenen zijn ook betrokken op de publieke zaak van Christus. Maar dat sluit niet de inwendige strijd tegen de zonde uit. De exegese van Romeinen 7:14-26 en Galaten 5:17 laten ons zien dat er in het leven van Paulus een blijvende worsteling met de inwonende zonde is. Volgens Ouweneel ontbreekt de kracht van de Geest in Romeinen 7:14-26. Galaten 5:17 functioneert in zijn denken niet, evenmin als de uitspraak van Paulus in 1 Timotheüs 1:15 dat hij de grootste der zondaren is.
Tot slot viel mij op dat een diepe en grondige exegese ontbreekt. Het komt mij voor dat teksten al te gemakkelijk worden aangehaald, zonder ze te plaatsen in de bredere verbanden van de Schrift en spanningen met andere gegevens te doordenken. \
Het heil van God. Ontwerp van een soteriologie, W. J. Ouweneel;
uitg. Medema, Heerenveen, 2010; ISBN 978 90 6353 574 2; 422 blz.; € 39,95.