Commentaar: Iedereen en alles op de korrel
Met het sterven van Jan Blokker is Nederland, volgens diverse dagbladen, een markant columnist kwijtgeraakt. Blokker schreef de afgelopen jaren voor nrc.next. Daarvoor werkte hij onder meer voor de Volkskrant en Het Parool.
De belezen Blokker groeide volgens nrc.next uit tot het „satirisch-intellectuele geweten van de Nederlandse journalistiek.” Samen met mannen als Martin Bril en Henk Hofland bepaalde hij voor velen de journalistieke norm, was in ieder geval een voorbeeld.
Messcherp waren de waarnemingen in zijn columns, vlijmscherp was zijn kritiek. Daarbij ontkwam hij niet aan het berijden van stokpaardjes. Hij had het niet op welzijnswerkers, doctorandussen en studenten journalistiek, die hij als laagvoorhoofdige muloscholieren bestempelde. Christenen moesten het regelmatig bij deze (zoals hij zichzelf typeerde) ongelovige ziel van buitenkerkelijk-remonstrantse afkomst ontgelden. Overigens kon ieder die voor zijn pen kwam, rekenen op een dosis scepsis. Jammer dat hij slechts één norm kende: de norm Jan Blokker.
Blokker bleef wars van humbug. Gewoon doen, was zijn parool. Zijn schrijfsels zag hij als marginaal, als tijdelijk. En hijzelf bleef, met een ridderorde op zijn borst, wat hij noemde „gewoon een mannetje van de krant.”
De columnist zei te blijven schrijven tot hij erbij neer zou vallen. Maandag verscheen, naar de vaste regel, zijn column in nrc.next. Dinsdag ontbrak zowel Blokker als zijn stukje.
Scepsis en ironie zijn ingrediënten die een columnist in zekere mate –een gezonde dosis– moet bezitten. Want een column is wel het eigenaardigste journalistieke genre dat er bestaat. Anders dan een commentaar, een analyse of een cursiefje. Het is een heel persoonlijke ontboezeming die over van alles kan gaan. Van rekeningrijden tot uierzalf, van overbeweiding tot diepvrieskip.
Daarbij staat de columnist vaak wat haaks, zijn grondhouding is een beetje dwars. De columnist wil iets aan de orde stellen, aan de kaak zelfs en daarbij heeft hij –journalistiek gezien–een redelijk grote vrijheid. Hij maakt een beetje kabaal. Een goede column gaat je te lijf, stuit je tegen de borst of ontroert je, maakt je boos of brengt je aan het lachen. Is kort, herkenbaar en heeft een polemisch karakter.
De column is een vrijplaats voor de schrijver om ballonnen door te prikken, verkeerde ideeën te vloeren. Om effect te sorteren zal de columnist soms wat overdrijven, dan weer wat dramatiseren of ridiculiseren. Kortom, een column moet iets losmaken, moet lezers aan het denken zetten.
Iedere zichzelf respecterende krant ruimt plaats in voor columns. Niet alle lezers weten dat te waarderen. Wellicht omdat onvoldoende helder is wat de column inhoudt. Het kan zijn dat ironie en onderkoelde humor –waarmee een column doorspekt kan zijn– niet in ieders voorraadkast aanwezig zijn.
Over de vraag hoe ver een columnist in zijn stukje mag gaan, lopen de meningen ver uiteen. De jurisprudentie geeft zelfs ruimte tot banale belediging en godslastering. Ook een columnist echter hoort zich begrensd te weten door de Tien Geboden. Daarover mag geen discussie zijn.