Wetboek voor fotografen
Een vale spijkerbroek met scheuren. Tot ver in de lente een sjaal losjes om de nek. Op de neus een bril met een dik, zwart montuur en op het hoofd de pet die opa vroeger droeg. Sluik, halflang haar piekt onder het retrohoofddeksel vandaan.
In een mum van tijd schetst de behoudende fotograaf een karikatuur van zijn creatieve vakbroeder. Het oordeel over zijn werkwijze volgt even snel; dat nonchalante geknip kan nooit wat zijn. Las hij eerst maar eens een goed fotoboek over regels en beeldopbouw, bromt de realist.
Fotografie is een vorm van beeldende kunst, net als een schilderij een kunstuiting is. Groot verschil is echter dat de fotograaf geen afbeelding construeert zoals een schilder dat doet. Die heeft de ultieme vrijheid om de kijker voor te schotelen wat hij belieft. Een foto is enkel een registratie van een klein stukje wereld. Wie een vakantiekiek van de Eiffeltoren ziet, kan zich goed voorstellen waar de hobbyfotograaf was en wat hij zag. De plaat is eigenlijk een doorkijkje in de werkelijkheid. Het medium fotografie speelt slechts een ondersteunende rol. Enthousiaste fotografen proberen echter een eigen draai aan de kiek te geven. Geen droge registratie, maar een creatief en interessant beeld dat de aandacht van de kijker vasthoudt.
Ook al blijft het bij vastleggen, de fotograaf kan wel degelijk sturen en de beeldelementen componeren tot een mooi geheel. Daarmee worden verworvenheden uit de schilderkunst ook interessant voor de fotografie. Grootmeesters uit vroeger tijden kwastten er niet maar wat op los. Ze zochten voortdurend naar de optimale rangschikking van voorwerpen op het doek. Soms op het wiskundige en analytische af. Al voor het begin van de jaartelling beschreef de wijsgeer Euclides het getal phi (ongeveer 1,62). Deze factor zegt iets over de verhouding tussen lijnstukken. Als een punt een lijn in twee ongelijke delen verdeelt, dan bepaalt phi een verband tussen het korte en het lange lijnstuk. Het lange deel verhoudt zich net zo tot het korte, als de totale lijn tot het lange deel. Opeens zag men overal de verhouding phi terug. In de piramides van Egypte, in opbouw van de mooiste muziekstukken. Zelfs de knapste gezichten zouden aan de factor voldoen.
Vanwege de bijzondere eigenschappen krijgt het door phi bepaalde punt het predicaat ”gulden snede”. Een foto heeft langs elke zijde twee gulden sneden; één vanaf de bovenkant gerekend en één vanaf de onderkant. Wie vanuit elk punt een denkbeeldige loodlijn trekt, ziet een raster ontstaan. De belangrijkste onderwerpen van een foto of schilderij zouden langs deze lijnen of op kruispunten ervan moeten liggen. Spaanse kunstschilder Salvador Dali paste de gulden snede graag toe. Het is ook de oudste compositieregel uit de fotografie.
In de praktijk werkt de gulden snede echter onhandig. Geen enkele fotograaf bepaalt met liniaal en rekenmachine in de hand de beeldopbouw. De regel van derden of eenderde-tweederderegel is makkelijker toe te passen. Deze plaatst de sneden zo dat drie gelijke lijnstukken ontstaan. Esthetisch minder sterk, maar veel werkbaarder. Steeds meer camera’s tonen de hulplijnen op een derde en twee derde in de zoeker of op het scherm. Het bewijst dat de regel veel bekendheid geniet. Hij haalt steevast de top vijf van fotografietips. Toch krijgt de regel soms meer eer dan hem toekomt. Hij wordt vaak gepresenteerd als de ultieme remedie tegen platen met het onderwerp in het midden. Voor een landschap met één opvallend beeldelement biedt dit inderdaad soelaas. Maar bij portretten schept het eerder verwarring dan houvast. De vraag is wat er op de kruispunten van de sneden moet staan; het hele hoofd, een oog of wellicht de mond.
Succesvolle, aandachttrekkende platen gehoorzamen lang niet altijd de derdenregel. Fotograaf Edwin Westhoff wilde er het zijne van weten en analyseerde veel hooggewaardeerde schilderijen en foto’s. Hij vond iets waar hij niet naar op zoek was. Stel je in een rechthoekige plaat twee (overlappende) vierkanten voor. Westhoff ontdekte dat op de krachtigste kunstwerken de belangrijke beeldelementen op de diagonalen van de vierkanten staan. De “diagonaalmethode” was geboren. De hulplijnen zijn echter nog ingewikkelder dan bij de guldensnederegel. Omdat de diagonaalmethode strookt met ons gevoel voor sterke beelden, treedt hij vaak onbewust op. In het nabewerkingsproces kan het procedé met bijsnijden naar wens verfijnd worden. Neemt de diagonaalmethode net zo’n hoge vlucht als de derdenregel, dan is het niet ondenkbaar dat de bijbehorende hulplijnen in de toekomst ook in het zoekerbeeld of op het camera-lcd komen.3
Aan het lijntje
Veel compositieregels werken met denkbeeldige lijnen. Het hoofdonderwerp of andere bijzondere beeldelementen zouden het best uitkomen op deze lijnen of kruisingen ervan. Maar vergeet de echte lijnen niet; een kronkelende weg door het landschap, een rij bomen langs een trekvaart, spoorrails die naar de einder lopen. Ze houden het oog van de kijker als het ware aan het lijntje en leiden de blik. Meerdere lijnen die naar hetzelfde punt lopen werken samen en geven een sterkere beeldopbouw. Laat ze eens naar een minder gebruikelijk punt lopen, bijvoorbeeld aan de linkerkant of rechtsonder.