Geef biecht weer een plaats in de kerk
Buiten de Rooms-Katholieke Kerk komt de biecht in Nederland nauwelijks voor. Dr. Theo Boer ziet goede redenen om de biecht in protestantse kerken weer een plek te geven.
In de Rooms-Katholieke Kerk is de biecht een sacrament en dient deze dus met enige regelmaat plaats te vinden. De biecht bestaat uit twee onderdelen: de belijdenis van zonden en de absolutie, de uitspraak van de vergeving. Er wordt van uitgegaan dat iemand ten minste een- of tweemaal per jaar biecht – al lijkt in die frequentie in de praktijk de klad te zijn gekomen. Die biecht is primair bedoeld om woorden te geven aan de hoofdzonden. Of men ook de onschuldiger ‘dagelijkse’ zonden opbiecht, is een vrijheid van de biechteling.
Door de Reformatie wordt de bezem gehaald door de rooms-katholieke sacramentsopvatting. Het aantal sacramenten gaat van zeven naar twee: doop en avondmaal. Over de biecht is er bij de reformatoren echter enige twijfel: is dit misschien toch een sacrament? Juist die status van bijna-biecht rechtvaardigt een discussie over de vraag of de vrijwel totale afwezigheid van de persoonlijke biecht in protestantse kerken in de calvinistische traditie wel zo’n goede zaak is. Je zou een parallel kunnen trekken met het huwelijk. In de protestantse visie is dat geen sacrament, maar dat heeft er niet toe geleid dat de huwelijksceremonie is afgeschaft.
In hun afwijzing van de biecht als sacrament zijn Calvijn en Zwingli het meest ondubbelzinnig. Calvijn noemt de biecht een bastaardsacrament. Bij een geestelijke te biecht gaan kan nuttig zijn als een gelovige daar behoefte aan heeft, maar van een verplichting kan geen sprake zijn en van een sacrament dus evenmin. De geestelijke bezit geen volmacht tot het geven van absolutie. Of de zonden vergeven worden, is afhankelijk van het geloof van de biechteling, maar behoort boven alles tot de macht van God.
Blijvende waarde
Luther biedt voor een constructieve visie op de biecht spannender kost dan Calvijn. Luther begint zijn oppositie tegen Rome in elk geval niet met een afwijzing van de biecht. De zevende van de beroemde 95 stellingen uit 1517 luidt: „God vergeeft aan niemand de zondeschuld, tenzij hij zich deemoedig aan de priester als Zijn plaatsvervanger onderwerpt. (…) Dan zal de priester hem krachtens zijn volmacht absolveren.” In 1520 is Luther genuanceerder. Gezien de afwezigheid van zowel een zichtbaar teken als een goddelijk instellingswoord is de biecht geen echt sacrament. Biechten blijft niettemin van waarde.
De reformatorische traditie met haar grote nadruk op de noodzaak van zondebesef, rechtvaardiging en heiliging geeft mijns inziens alle reden om te zoeken naar manieren om schuld en vergeving gestructureerd ter sprake te brengen. Bovendien staan er ook in de Bijbel teksten waaruit de waarde van een schuldbelijdenis overduidelijk blijkt, en waaruit ook blijkt dat op een schuldbelijdenis een toezegging van vergeving kan volgen:
„Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen” (Matth. 18:18).
„Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden” (Joh. 20:23).
„Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt” (Jak. 5:16).
„Indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem” (Luk. 17:3).
„Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God bidden en Hij zal hem het leven geven” (1 Joh. 5:16).
Excuus
„Belijdt elkander de misdaden” kan niet anders betekenen dan dat mensen goede gronden denken te hebben om zichzelf op voorhand vrij te pleiten. „Ik stond onder zware druk en wist niet wat ik deed”, aldus iemand die zijn partner heeft mishandeld. „Alsof jij zo’n lieverdje bent!” zegt iemand na een ”slip of the tongue”. „Iedereen rommelt toch met de belastingen?” relativeert de zwendelaar. „Mijn partner is eerst ontrouw aan mij geweest” zegt de man die het met een ander aanlegt. In menig excuus zit de erkenning dat er normen zijn die we zouden moeten houden, waarden die we zouden moeten nastreven, al zijn die in dit specifieke geval ook te hoog gegrepen. Moreel falen wordt omschreven in termen van noodzaak, lot en tragiek.
Maar hoewel we onszelf inderdaad geen verantwoordelijkheid moeten toedichten waar die er niet is, onszelf dus geen schuld aanpraten, is het omgekeerde eveneens onwenselijk: je handelen beschrijven in termen van oorzaken en hun noodzakelijke gevolgen. Wie zich laat aanspreken op zijn schuld, erkent dat hij geen willoos instrument is van omstandigheden, hormonen, sociale wetmatigheden, krassen op zijn ziel of wat ook maar. Wie het woord ”schuld” niet op zich van toepassing acht, verklaart zich een speelbal van zaken buiten zijn wil, idealen en waarden om. Wie schuld belijdt, erkent dat hij de regisseur is, of had moeten zijn, van zijn handelen.
Schuld blijven belijden, hoe vaak je ook faalt, heeft nog een voordeel: kennelijk geef je het niet op. „Ik heb gezondigd en ben schuldig”, impliceert de hoop op een nieuw begin. Dat schuldbesef de weg vrijmaakt voor het ontvangen van genade en een voorwaarde vormt voor het kunnen dragen van nieuwe verantwoordelijkheid, behoort tot de goede boodschap van het christelijk geloof van alle eeuwen.
Biecht en absolutie kunnen ook een eerste bijdrage leveren aan het herstel van welzijn en van verstoorde relaties. Een biecht betekent dus niet een wegduiken voor de gevolgen van je handelen; absolutie is geen verdwijntruc, en dus is een biecht zonder dat bijvoorbeeld aan gedupeerden excuses worden gemaakt, verzoeningspogingen worden ondernomen of schadeloosstelling wordt aangeboden, een miskenning van de realiteit van schuld.
Pastoraal inzicht
Het afnemen van de biecht is meer dan het aanzetten van een bandje dat zielenroerselen registreert. Van de biechtvader of -moeder wordt wijsheid gevraagd in het stellen van vragen en het aandragen van duidingen. Schrift, traditie, de visie van de kerk én de publieke moraal vormen de normatieve achtergrond bij een biechtgesprek. Er is inzicht nodig in de verschillen en overeenkomsten tussen schuld en schaamte, en wijsheid om ware van ingebeelde schuld te onderscheiden. Een pastorant met een algeheel gevoel van ontoereikendheid is misschien meer gebaat bij pastorale, psychologische of psychiatrische hulp dan bij een biecht.
Richard Foster, in zijn pleidooi voor een aantal spirituele disciplines waaronder de biechtpraktijk, wijst erop dat een biechtgesprek niet is bedoeld voor het uiten van emoties, maar voor het ter sprake brengen van spijt. Bij het uitspreken van spijt hoort ook het voornemen –of op zijn minst het verlangen– om zijn leven op dat punt te beteren. Verder moet de biechtvader of -moeder zich beheersen om niet te zeer in details door te vragen. Stiltes moeten stiltes kunnen blijven en duidingen moeten niet worden opgedrongen.
Hoewel het de Geest is Die overtuigt van zonden, moet de pastor soms ook observaties uitspreken en conclusies trekken waar een pastorant bij wijze van spreken nog niet aan wil. Vooropstaat ook dan dat de pastorant in zijn eigenwaarde en verantwoordelijkheid wordt bevestigd in plaats van ontmondigd. Dat is ook belangrijk in verband met het hoofddoel van het biechtgesprek: het is uiteindelijk de pastorant die zijn of haar schuld uitspreekt.
Zoals het biechtgesprek te vergelijken is met een consult bij de arts en een diagnose, zijn de biecht en de absolutie te vergelijken met een behandeling. Na het uitspreken van een schuldbelijdenis volgt dan ook een absolutie. Die kan in verschillende bewoordingen klinken – er zijn allerlei Bijbelteksten denkbaar–, maar centraal dient te staan de verzekering, en niet slechts de wens, dat een beleden zonde vergeven wordt. De biecht en de absolutie moeten verwijzen naar vergeving die in Christus is mogelijk gemaakt, zegt Foster: „Zonder het kruis zou de discipline van de zondebelijdenis slechts een psychologische therapie zijn.”
Als de biecht geen sacrament is, betekent dat dat het afnemen van de biecht niet is voorbehouden aan een ambtsdrager. Desondanks is het vanwege de risico’s die het onoordeelkundig afnemen van een biecht met zich meebrengt wenselijk dat het gebeurt door iemand met een pastorale scholing. Foster, die een laagkerkelijke visie op de biecht heeft, roept de biechteling op om iemand te zoeken die vertrouwen geniet, kundig is, wijs is, niet snel schrikt, een geheim kan bewaren, schuld niet bagatelliseert maar evenmin als een betweter de biechteling tegemoettreedt. „Iedereen die ooit geschokt is door de afschuwelijkheid van zijn eigen zonde, zal nooit meer geschokt raken door zelfs de meest stuitende zonden van een broeder.”
De auteur is docent christelijke ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit. Dit artikel is een bewerking van zijn bijdrage ”Kunnen protestanten zonder de biecht?” in het vorige week verschenen boek ”Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk” (Boekencentrum).