J. G. J. van Booma promoveert op vluchtelingengemeenten
AMSTERDAM – Het Convent van Wezel heeft niet in 1568 maar in 1571 plaatsgevonden. Dat stelt dr. J. G. J. van Booma (73), die donderdag aan de Amsterdamse VU promoveerde op een dissertatie over de Nederlandse vluchtelingengemeenten in Goch en Gennep.
Vanaf 1567 vestigden zich in de streek ten oosten van Nijmegen, net over de grens, calvinistische vluchtelingen uit Nederland. Van Booma bestudeerde de geschiedenis van de vluchtelingengemeenten Goch en Gennep. De laatste stad werd later bij Nederland gevoegd. De auteur ploegde de kerkelijke archieven van de gemeenten door en raadpleegde vele andere archieven. Voor het eerst zijn deze archieven systematisch bestudeerd. Een gedeelte was in zeer slechte staat.
Ook zette Van Booma de tekst van de kerkenraadnotulen over in leesbaar Nederlands. Het proefschrift –twee dikke delen– heeft als titel: ”Communio clandestina. Archivalien der Konsistorien der heimlichen niederländischen reformierten Flüchtlingsgemeinden in Goch und Gennep im Herzogtum Kleve 1570– c. 1610”.
In het geheim
Van Booma concludeert in zijn dissertatie dat de vluchtelingengemeenten in het geheim vergaderden. Dat kwam hem gisteren te staan op een vraag van de Nijmeegse kerkhistorica prof. dr. D. A. T. Müller: Of dat wel past bij Calvijn? Volgens Booma strookt het inderdaad niet met de opvattingen van Calvijn en Luther, „maar het was niet mogelijk om het gemeenteleven in het openbaar uit te oefenen. De hertogelijke raden van Kleef verhinderden dat. De theorie laat zich niet altijd dwingen. Pas in 1609 kregen de gemeenten de vrijheid om hun godsdienstoefeningen te houden.” Waarop prof. Müller concludeerde: „Niet iedereen ging dus voor het martelaarschap.”
Armenzorg
Van Booma betoogt in zijn studie dat de kerkelijke gemeenten voor een groot gedeelte uit redelijk welvarende mensen bestonden, die de eigen armen goed verzorgden. Gisteren stelde hij dat mogelijk ook „inheemsen” profiteerden van die armenzorg, maar hij kon het niet aantonen.
Evenmin had Van Booma bewijs voor de stelling dat het Convent van Wezel niet in 1568 maar in 1571 werd gehouden. Wel zei hij daarvoor „sterke aanwijzingen” te hebben. Zo richtten de gemeenten die hij bestudeerde zich in 1570 niet naar de bepalingen van het convent, maar naar de bepalingen van een Parijse synode. Ook was de latere protestantse ziekenhuispastor Cornelis Venradt tijdens het Convent van Wezel aanwezig, terwijl die in 1569 nog rooms-katholiek bleek te zijn.
Docent kerkgeschiedenis dr. M. G. K. van Veen (VU) vroeg Van Booma wat de hedendaagse christelijke gemeente kan leren van deze studie. Booma noemde de broederlijke overeenstemming. „De kerkelijke verdeeldheid is me een doorn in het oog. Daar was toen geen sprake van.” Ook noemde hij de christelijke naastenliefde die de vluchtengemeente tentoonspreidde.
Dr. Van Veen wilde ook weten waarom de vluchtelingen zich mochten vestigen in Goch en Gennep. Van Booma veronderstelde dat ze geduld werden om economische redenen. Velen van hen waren volgens de promovendus ondernemers met internationale contacten.
In zijn laudatio roemde promotor prof. dr. W. Janse Van Booma als „de specialist van het oud-kerkelijk schrift en archiefbestanden.”
Van Booma was van 1967 tot 1976 adjunct-archivaris van de Nederlands Hervormde Kerk. Daarna was hij tot zijn pensionering staflid van het Centraal Bureau voor de Genealogie. Als kenner van de kerkelijke archieven publiceerde hij vele kerkhistorische boeken, bronnenpublicaties en artikelen. Hij schreef een handleiding voor het gebruik van kerkelijke archieven en was betrokken bij de uitgave van de acta van de Nederlandse vluchtelingengemeente van Wezel.