Taj Mahal, zo mooi als de geliefde zelf
„De betoverende geschiedenis van de Taj Mahal door de ogen van een jonge vrouw”, zo staat er op de kaft van ”Paleis van sterren” van de Amerikaanse schrijver John Shors te lezen. Betoverend is deze geschiedenis echter allerminst.
Prinses Jahanara, de dochter van keizer sjah Jahan, herinnert zich de bouw van het bekende mausoleum in de Indiase stad Agra maar al te goed: „De wetenschap dat de Taj Mahal voor mijn moeder is gebouwd, vervult me met vreugde, maar is tegelijkertijd ook reden voor een diep verdriet.” Jahanara vertelt haar kleinkinderen –die aanvankelijk niet weten dat ze nakomelingen van de keizer zijn– over de bouw van het imponerende bouwwerk, waarmee haar levensgeschiedenis zo sterk verweven is.
Sjah Jahan laat het prachtige gebouw verrijzen als herinnering aan zijn vrouw Mumtaz Mahal, die in het kraambed is overleden en wier naam ”uitverkorene van het paleis” betekent. De keizer wil dat het mausoleum net zo mooi wordt als zijn prachtige geliefde. Die missie is volbracht: tegenwoordig is het bouwwerk zelfs een van de acht wereldwonderen en staat het op de Werelderfgoedlijst van Unesco.
De pientere Jahanara wordt als jong meisje om politieke redenen uitgehuwelijkt aan een hardvochtige man die niets om haar geeft. Gelukkig krijgt ze een taak die haar leven zin geeft: haar vader wil dat ze toezicht houdt op de bouw van de Taj Mahal. Ze werkt nauw samen met architect Isa, wiens handen kunnen tekenen en bouwen als geen ander.
Jahanara wordt verliefd op deze begaafde kunstenaar, en dat leidt tot een verboden liefde. Haar vader komt erachter, maar wil dat zijn dochter net zo gelukkig wordt als hij met zijn vrouw is geweest. Hij biedt hun zelfs de mogelijkheid om elkaar in het geheim te ontmoeten.
Sjah Jahan is een vreedzame man, die probeert hindoes en moslims in alle rust met elkaar samen te laten leven. Zijn zoon Aurangzeb heeft echter andere plannen. Van jongs af aan heeft deze wreedaard het al voorzien op de pauwentroon, terwijl zijn broer Dara daarvoor voorbestemd is. Jahanara zet alles op alles om het keizerrijk voor een burgeroorlog te behoeden. Tevergeefs, zo blijkt.
Aurangzeb zet na zijn overwinning op Dara zijn vader en zus gevangen. Jaren ziet Jahanara haar Isa niet, maar uiteindelijk weet ze na haar vaders dood te ontsnappen, om te voldoen aan haar vaders laatste wens: „Ik wil dat je gelukkig wordt. Ga naar de zee en… leef daar zoals een kind zou doen.”
Shors weet op een heel beeldende manier de schoonheid van het Indiase landschap en van de Taj Mahal te beschrijven: „In de tombe, een rechthoek van wit marmer, waren de mooiste bloemen uitgehouwen die ik ooit had gezien. De slingers van tulpen en fuchsia’s, ingelegd met edelstenen en voorzien van de fijnste details, zouden hier voor eeuwig bloeien.” Niet alle zinnen zijn echter even fraai: „Hij greep haar bij haar haar en duwde haar in de richting van de deur.” Maar een dergelijke lelijke zin zegt waarschijnlijk meer over de vertaling dan over de kwaliteiten van de auteur zelf.
Een ”Paleis vol sterren” gaat over liefde, rijkdom, vreugde en romantiek. Daarnaast echter nog veel meer over geweld, familievetes, verraad en corruptie. De liefde is sterker, dat wel. Maar die heeft een hoge prijs.
De roman biedt een prachtig inkijkje in het hofleven van het Indiase Mogoelrijk van de zeventiende eeuw. Een inkijkje in een andere cultuur, met andere geloven en andere waarden en normen. Het is geen betoverende geschiedenis, wel een intrigerende.
Paleis van sterren, John Shors; uitg. De Boekerij, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 225 5548 4; 383 blz.; € 19,95.