„De Allerhoogste had andere gedachten”
Titel:
”Onse Joeden. Nijmegen en de geschiedenis van haar Joden”
Auteur: Henk van den Berg
Uitgeverij: Walburg Pers, Zutphen, 2002
ISBN 90 5730 205 5
Pagina’s: 256
Prijs: € 26,95. ”Onse Joeden. Nijmegen en de geschiedenis van haar Joden” is niet wat het lijkt. Het is namelijk geen plaatselijk geschiedenisboek, maar eerder een standaardwerk van de historie van de Joden buiten Israël. Met als hoogtepunt de opmerking van de opperrabbijn van Israël, Meir Lau, die bij de heropening van de Joodse synagoge in Nijmegen in 2000 zei: „Wij dachten dat deze gemeenschap niet meer zou bestaan, maar de Allerhoogste had andere gedachten.”
IJzersterk is de uitleg van auteur Henk van den Berg op bladzijde 16 van zijn boek, waarin hij duidelijk maakt waarom hij het woord Jood met een hoofdletter schrijft. Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was het gebruik van een kapitale letter gemeengoed in ons land. Het waren de nazi’s die begin 1941 verboden om woorden als Joden en Joods nog langer met een hoofdletter te schrijven.
Henk van den Berg schrijft: „Op deze, ook zo bedoelde, kleinering van de Joodse bevolking, volgden registratie, ontluistering, isolering, beroving en ten slotte massale vernietiging. Na de periode van duivelse duisternis bleef helaas dit deel van de nazi-terreur bestaan. Ik meen mij daaraan dan ook op goede gronden te kunnen onttrekken en zal in de terminologie met de duidingen Joden/Joods de kapitale letter J blijven gebruiken.”
Maar natuurlijk gaat het in zijn boek over meer dan een letter. Eigenlijk gaat het over de lijdensgeschiedenis van het Joodse volk de eeuwen door. Dat is zowel de meerwaarde van zijn boek alsook een punt van kritiek. Soms is de rode draad in de tekst zoek, omdat er zoveel feiten en details worden genoemd en beschreven die niets met Nijmegen te maken hebben.
Blijft het feit dat Nijmegen, samen met Maastricht, tot de steden in Nederland behoren die al heel lang geleden Joden onder hun inwoners telden. In de Middeleeuwen (!) kende Nijmegen zelfs de belangrijkste Joodse gemeenschap van de noordelijke Nederlanden.
Discriminerende wetten
Makkelijk is het leven voor de Joden in de diaspora nooit geweest. Wie leest met welke discriminerende bepalingen en wetten ze te maken kregen, die kan niet anders dan zich plaatsvervangend schamen. Want het is natuurlijk wel heel droef dat de Joden zelfs blij moesten zijn met een decreet van Karel IV van Duitsland dat alle keurvorsten toestemming gaf „om Joden te houden en te exploiteren”. Dat laatste woordje is wel zo denigrerend, dat je dat toch moeilijk als een gunst kunt zien.
In de loop der eeuwen gaat het met de Joodse gemeenschap in Nijmegen op en neer. Soms, bijvoorbeeld tijdens de Kruistochten, is het leven voor hen bijna onmogelijk. Later, zoals in de negentiende eeuw, hadden ze relatief veel vrijheden.
Over het algemeen is er niet al te veel fraais te melden als het gaat over de tolerantie van Nederlanders tegenover Joden. Dieptepunt is misschien wel een zinsnede uit een geschrift van ds. Abraham Costerus, predikant van de gereformeerde kerk in Hoge en Lage Zwaluwe. In zijn ”Historie der Joden” (1609) beschrijft hij de synagoge als een plaats „in dewelke sij hunne dwase en sotte ceremonies oefenen en hunnen grouwelijkcke Godtslasteringen tegen de Christenen en de Christeleijcke overheden souden mogen uytspouwen.”
„Eene open gat”
Ontluisterend is het ook om te lezen hoe Nederland, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, omging met uit Duitsland vluchtende Joden die in ons land bescherming zochten. Minister-president Colijn sprak in een kamerdebat op 15 november 1938 de vrees uit dat Nederland „eene open gat” zou worden. Hij had het dan over Joden die na de Kristallnacht vanuit Duitsland Nederland probeerden binnen te komen.
Nog erger werd het toen de rijksoverheid bepaalde dat de Nederlandse Joodse gemeenschap zich financieel garant moest stellen voor de kosten die de overheid zou maken bij de opvang van Joodse vluchtelingen. Uiteindelijk werd kamp Westerbork met Joods geld gebouwd. In de oorlog gebruikten de nazi’s uitgerekend deze plek als doorvoerlocatie richting de vernietigingskampen.
Na de oorlog was het allemaal niet veel beter. Echt oog voor het lijden van de Joden was er ook toen niet. Een Nederlander durft in dat klimaat bijvoorbeeld tegen een teruggekeerde Jood te zeggen: „Wees maar blij dat je er hier niet bij was, want wij hadden geen aardappelen meer.” Zo’n opmerking, hoewel waarschijnlijk absoluut niet kwetsend bedoeld, kun je niet eens meer wrang noemen.
Gelukkig waren er ook andere geluiden en die vergeet Van den Berg in zijn boek niet. Zo schrijft J. H. Scheps, een kerkelijk functionaris, een zeer bewogen brochure onder de titel ”Een ernstig woord aan de leden van de gemeenteraden in Nederland”. Een zin daaruit luidt: „Wie de Jood hoont, hoont ook de Jood Jezus.”
Diepgravend verslag
Wat dit alles met Nijmegen te maken heeft? Weinig. Maar met de positie van de Joden in ons land -voor, tijdens en na de oorlog- des te meer. Dat is tegelijk de kracht en de zwakte van het boek. Het is zo’n diepgravend en breed verslag geworden, dat het absoluut niet meer alleen gaat over de geschiedenis van het Jodendom in Nijmegen. Al worden ook daarover prachtige dingen geschreven.
De beschrijving van de heropening van de Nijmeegse synagoge aan de Nonnenstraat in 2000 is een hoogtepunt in het boek. Op 26 november 2000 wordt de synagoge plechtig ingewijd door niemand minder dan de Israëlische opperrabbijn Meir Lau. Hij feliciteert de Joden van Nijmegen met de historische woorden: „Wij dachten dat deze gemeenschap niet meer zou bestaan, maar de Allerhoogste had andere gedachten.”
Van dat wonder spreekt iedere letter in het boek ”Onse Joeden”. Het prachtig verzorgde boek, voorzien van veel foto’s, is z’n geld dan ook dubbel en dwars waard.