Varen en vechten voor het vaderland
Titel:
”Twee eeuwen varen en vechten, 1550-1750. Het admiralengeslacht Evertsen”
Auteur: Doeke Roos
Uitgeverij: ADZ, Vlissingen, 2003
ISBN 90 90161779
Pagina’s: 495
Prijs: € 25,00 (via de auteur) of € 32,50 (in de boekhandel). Hun daden waren onmiskenbaar groot: in twee eeuwen tijd schreven zij tal van zeeslagen op hun naam en hielden zij veel koopvaardijschepen uit de handen van kapers en piraten. Toch stonden de admiraals uit het Zeeuwse geslacht Evertsen altijd in de schaduw van hun plaatsgenoot Michiel de Ruyter. Met een proefschrift over de Evertsens probeert Doeke Roos uit Vlissingen wat meer evenwicht in de belangstelling te brengen. „De mannen waren allen Oranjegezind, geoefend in varen en vechten en gereformeerd in hart en nieren.”
De zeehelden die het Vlissingse geslacht Evertsen voortbracht, verdienen volgens de 71-jarige Roos meer waardering dan ze tot nu toe hebben gekregen. Zij hebben de eeuwen door niet alleen in de schaduw van hun plaatsgenoot en vriend Michiel de Ruyter moeten staan, maar ze zijn door maritieme historieschrijvers ook nogal eens in een negatief daglicht gezet. „Volkomen ten onrechte”, aldus de promovendus.
De Vlissinger heeft de afgelopen jaren grondig speurwerk verricht naar de wapenfeiten van de belangrijkste Evertsens. Zeker na zijn pensionering als loods op de Westerschelde had Roos veel tijd voor zijn studie. Al eerder had de oud-zeeman over maritieme geschiedenis gepubliceerd. Toen hij in de archieven op belangwekkende, nieuwe gegevens stuitte, klopte hij met succes bij prof. dr. J. R. Bruijn in Leiden aan met het voorstel zijn materiaal in de vorm van een dissertatie te gieten.
Op gevorderde leeftijd promoveren is geen sinecure, zegt Roos. In zijn woning vertelt hij dat hij de afgelopen jaren door diepe dalen is gekropen. „Wie denkt dat ik door mijn begeleiders op minzame wijze ben behandeld, vergist zich. Ik ben op geen enkele manier gespaard, ook niet wegens het feit dat ik geen academische opleiding heb genoten. Er waren momenten dat ik de handdoek in de ring wierp. Dan zag ik het niet meer zitten. Uiteindelijk pakte ik de draad toch weer op, aangemoedigd door mijn vrouw.”
Geuzenkapitein
In zijn proefschrift beschrijft Roos het leven van de belangrijkste Evertsens. Hij begint met stamvader Evert Hendrikse (ca. 1540-1601), die het tot kapitein onder de geuzen schopte. Daarna wordt de schijnwerper gericht op schout-bij-nacht Jan Evertsen (ca. 1570-1617) en diens zonen, admiraal Johan Evertsen (1600-1666) en admiraal Cornelis Evertsen de Oude (1610-1666). Vervolgens komt het leven van Johans zoon, vice-admiraal Cornelis Evertsen de Jonge (1628-1679), aan bod. Tot slot wordt aandacht geschonken aan de zonen van Cornelis Evertsen de Oude: admiraal Cornelis Evertsen de Jongste (1642-1706) en Geleijn Evertsen (1655-1721).
Roos stelt het doen en laten van de zeeofficieren in het licht van een probleem dat de toen nog prille Republiek lange tijd heeft beheerst: de wedijver tussen Zeeland en Holland. De twee kustprovincies vormden in de zestiende en de zeventiende eeuw de ruggengraat van de Nederlanden, maar gaandeweg werd duidelijk dat het zwaartepunt van de macht in Holland lag. Dat leidde over en weer tot allerlei strubbelingen, die werden versterkt doordat Zeeland zowel politiek als religieus een behoudender inslag had.
De gespannen relatie tussen beide provincies had haar weerslag op de maritieme sector. Zo moest tot ergernis van Zeeland het bevel over de Nederlandse vloot altijd door een Hollander worden gevoerd. Het mocht onder geen beding in handen van een Zeeuwse admiraal liggen. Dat beleid was Zeeland een doorn in het oog. Telkens werden pogingen ondernomen om een man uit eigen gelederen aan de top te krijgen, maar de Hollanders staken er altijd een stokje voor.
Oranjegezind
Symptomatisch voor de moeizame verhoudingen zijn de fricties tussen de Zeeuwse admiraal Johan Evertsen (1600-1666) en zijn Hollandse collega Witte Cornelisz. de With. De twee zeeofficieren konden elkaar niet zien of luchten. De belangrijkste reden was volgens Roos gelegen in de Oranjegezinde houding van Johan Evertsen. „Die houding had hij van zijn vader. Ook zijn broers en zonen, die allen hoge functies bekleedden in Zeeland, waren veel Oranjegezinder dan de Hollanders.”
Witte de With zette tijdens zijn loopbaan veelvuldig Johan Evertsen de voet dwars. Zo stelde hij kort voor een treffen met de Spaanse oorlogsvloot de moed van zijn collega ter discussie. De eer van de overwinning dichtte hij vervolgens zichzelf toe, terwijl hij de namen van zowel Evertsen als Maarten Harpertszoon Tromp in diskrediet probeerde te brengen. „Hij was een onverbeterlijke querulant”, zegt Roos.
Volgens de onderzoeker was Witte de With bovendien onbekwaam voor zijn officiersfunctie. In zijn dissertatie, die hij vanmiddag aan de Universiteit Leiden verdedigt, doet hij daarom een pikante uitspraak over de Hollandse admiraal. Naar deze bevelhebber is een van de schepen van de huidige vloot van de Koninklijke Marine vernoemd. „Dat had nooit mogen gebeuren”, aldus Roos. „Zijn daden beschouwend moeten we concluderen dat het niet past dat schepen van de marine naar hem vernoemd zijn.”
Wat dat betreft doet het Roos goed dat de Koninklijke Marine een splinternieuw fregat naar de Evertsens gaat vernoemen. Het schip, de HMS Evertsen, zal op 19 april bij scheepswerf De Schelde in Vlissingen door prinses Máxima te water worden gelaten. De promovendus heeft haar inmiddels een exemplaar van zijn dissertatie toegestuurd.
Praalgraf
Voor Johan Evertsen en zijn broer Cornelis is in de Nieuwe Kerk te Middelburg een praalgraf gemaakt. In dat graf is later ook admiraal Cornelis Evertsen de Jongste (1642-1706) begraven. In tegenstelling tot zijn oom Johan en zijn vader Cornelis bereikte deze Cornelis wel de hoogste post bij de Nederlandse marine, al was dat niet van lange duur.
Overigens staat over Cornelis Evertsen de Jongste in het boek een passage waarvan de zin niet duidelijk wordt en die daarom overbodig is. In een aparte paragraaf suggereert Roos dat de luitenant-admiraal een homoseksuele geaardheid had. Hij erkent slechts „aanwijzingen” te hebben. Maar die zijn uitermate zwak: de bevelhebber was ongehuwd en hij bedacht in zijn testament een manspersoon met een flink geldbedrag. Promotor prof. dr. Bruijn, die al een afgezwakte formulering bedong, had beter een dikke streep door deze paragraaf kunnen zetten.
Cornelis Evertsen de Jongste kreeg in 1688 het opperbevel over de vloot van de Republiek. Niemand minder dan koning-stadhouder Willem III was de drijfveer achter die benoeming. De admiraal genoot het volste vertrouwen van de stadhouder; in een brief noemt Willem III hem „sijnen seer getrouwe en welbeminde admiraal.”
Nog in hetzelfde jaar ondernam Willem III zijn historische expeditie naar Engeland om daar het protestantisme veilig te stellen. De komst van Oranje werd door de Engelse kerk als een geschenk uit Gods hand ervaren. Aan de glorieuze overtocht leverde admiraal Evertsen een cruciale bijdrage. Later bracht hij omstandig verslag uit aan de Staten van Zeeland.
Ondanks hun wapenfeiten bleven de Evertsens altijd in de schaduw van hun Vlissingse collega Michiel de Ruyter staan. Bij geen van hen is sprake van mythevorming zoals dat wel het geval was bij De Ruyter. Roos: „Over wat de Evertsen in hun jeugdjaren hebben meegemaakt, weten we niets. Of zij ook de Vlissingse Jacobstoren beklommen en gekleed waren in een blauwgeruite kiel, is niet bekend. Toch hadden de Evertsen statuur. Hun grootheid was gelegen in hun trouw aan de admiraliteit van hun Zeeuwse gewest.”