Vermaningen
1 Petrus 5:8
„Zijt nuchteren, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om…” De apostel besluit zijn zendbrief met treffelijke vermaningen. In het begin vermaant hij zijn mede- ouderlingen tot de plicht die hun was opgelegd. Hij stelt hen voor de onverwelkelijke kroon, die de overste Herder hun, wanneer Hij verschijnen zal, geven zal. Daarna komt hij tot de jongeren, die hij vermaant tot onderdanigheid en nederigheid. In het zevende vers maant hij hen om alle zorgen te werpen op God, omdat Hij voor hen zorgt. Uitvoerig stelt hij hen voor hoe wakker zij behoren te zijn, zoals zij die gedurig door zo’n vijand omringd worden.
Inderdaad, dit is een vermaning die voor allen zeer nodig is, maar die vooral aan jonge mensen dient voorgehouden te worden. Zij staan door de onvoorzichtigheid der jeugd en door de kracht van de begeerlijkheid het meest open voor de strikken van de duivel. Waar het grootste gevaar is, moet de grootste zorg betracht worden.
Paulus spreekt hier tot u allen, maar vooral tot jonge mensen. Hij vermaant u tot de eenvoudige plicht dat u nuchter zult zijn en zult waken. Hij toont u ook de reden: opdat u door die briesende leeuw, die rondgaat niet verslonden worde.
Petrus van der Hagen, predikant te Amsterdam
(”Verzameling van enige predikaties”, 1681)