‘Utrecht’ bracht eerherstel scholastiek
UTRECHT – De scholastiek maakte sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw aan de Rijksuniversiteit Utrecht een herwaardering mee. Ook de Utrechtse docent dr. W. J. van Asselt maakte een ommezwaai mee aangaande zijn onderzoeksobject Coccejus.
Dat blijkt uit een vriendenbundel die donderdag aan Van Asselt is aangeboden ter gelegenheid van zijn emeritaat als docent aan de Universiteit Utrecht. In de vriendenbundel, getiteld ”Scholasticism Reformed”, belicht een reeks van auteurs uit binnen- en buitenland diverse aspecten van de gereformeerde scholastiek en vergelijkt deze met de hedendaagse theologie, zoals Karl Barth. Volgens de inleiders van de vriendenbundel, Maarten Wisse en Marcel Sarot, zijn dit twee belangrijke aandachtspunten in het onderzoekswerk van Van Asselt, die van 1993 tot 2005 in Utrecht docent kerk- en theologiegeschiedenis was. Van Asselt (1946) is momenteel researchprofessor aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven (Heverlee).
De tijd dat negatief over de scholastiek gedaan werd, zoals verwoord door prof. S. van der Linde, is voorbij, zo blijkt uit de bundel. Van der Linde vroeg aan Van Asselt om een proefschrift over Coccejus te schrijven, want deze zou de eerste zijn die de „ontaarde” opvattingen van de gereformeerde scholastiek zou hebben gecorrigeerd, aldus de inleiders. Volgens oudere onderzoekers zoals Van der Linde en Graafland overheerst bij Coccejus het verbond in tegenstelling tot de predestinatie, gedoodverfd als hét centrale dogma van de gereformeerde scholastiek. „Het overheersende thema van die tijd was een tegenstelling tussen een theologie die gebaseerd is op de verkiezing en een theologie die gebaseerd was op het verbond”, aldus Wisse en Sarot.
Ook Van Asselt hing eerst deze „oude” school aan, die negatief stond tegenover de scholastiek. Maar een „nieuwe” benadering deed zich aan met de oprichting van de onderzoeksgroep ”Oude gereformeerde theologie” in 1982. Daaraan namen deel J. M. Hasselaar, H. W. de Knijff, H. Veldhuis, L. J. van den Brom, E. Dekker en G(ijsbert). van den Brink. Vernieuwend was vooral de toepassing van de analytische filosofie op de studie van de scholastiek.
De vriendenbundel beschrijft de ontwikkelingen die geleid hebben tot een positieve waardering van de laatmiddeleeuwse scholastiek, onder meer dankzij het werk van A. Vos en Richard A. Muller (VS).
Met name Van Asselt en Vos benadrukten de neutraliteit van de scholastiek, een stelling die aangevochten wordt door hun Utrechtse collega W. Otten, nu hoogleraar in Chicago. Opvallend dat Van Asselt ook een ommezwaai maakte. Had hij in zijn proefschrift (1988) Coccejus als antischolastisch getypeerd, in de Engelse bewerking van zijn proefschrift uit 2001 stelde hij dat Coccejus wel terdege een scholastiek denker was.
De bundel bevat onder meer bijdragen van A. Beck over Melanchthon en Voetius, van F. G. M. Broeyer over Voetius’ disputaties, en van A. Goudriaan over de Synode van Dordrecht (en de discussie met Arminius). Uit het buitenland zijn er bijdragen van R. A. Muller, C. R. Trueman en R. A. Blacketer. De vergelijking van oude en moderne theologie komt aan de orde in de bijdrage van R. H. Reeling Brouwer en M. Wisse over Karl Barth. Verder plaatst M. Sarot vraagtekens bij de eeuwigheid van God als „tijdloos”, S. Rehman ontwikkelt een theodicee naar aanleiding van Jonathan Edwards. G(ijsbert). van den Brink ziet het in vergetelheid raken van het dogma van de Drie-eenheid als een neveneffect van de gereformeerde scholastiek.
L. J. van den Brom betoogt dat scholastiek geen tijdloos systeem is, maar ingebed is in een „netwerk van betekenissen.” B. Loonstra ten slotte onderstreept de nauwe relatie tussen scholastiek en het „theologisch realisme.” Het gáát ergens over in de scholastiek.