Aandacht voor identiteit én kwaliteit rond moderne literatuur
Het reformatorisch onderwijs is vaak wat huiverig om leerlingen te confronteren met moderne literatuur. De lesmethode ”Literatuur in zicht!” is ook terughoudend. Projectleider van de methode drs. A. van Groningen: „Oud-leerlingen zeggen wel eens: Confronteer wat meer!”
Een uniek project was het. ”Literatuur in zicht!”, de eerste methode voor de bovenbouw die door samenwerking tussen reformatorische scholen tot stand kwam. Er was behoefte aan een eigen literatuurmethode ontstaan, omdat de bestaande methodes niet geschikt waren vanwege een eenzijdige benadering van de moderne letterkunde, onderwaardering van historische en christelijke werken en de promotie van controversiële teksten met daarin vele vloeken en prikkelende sekspassages.
De middelbare reformatorische scholen besloten in 2005 eigen materiaal te ontwikkelen, en sloegen de handen ineen. In 2007 lag er al een proefeditie. Na een jaar werden de gebruikersreacties geïnventariseerd en verwerkt. Aan de hand daarvan werd de definitieve versie gemaakt. De meeste reformatorische scholen werken nu twee jaar met deze versie. A. van Groningen, vroeger leraar Nederlands en nu onder andere projectleider van de methode bij Driestar Educatief, is blij met de methode: „Literatuuronderwijs mag weer. In de oude tweede fase leed het schipbreuk, maar gelukkig is het nu terug van weggeweest.”
Voldoet de methode?
„Ik merk dat docenten het een fijne methode vinden. Het deel waarin de literatuurgeschiedenis wordt behandeld, wordt erg gewaardeerd. Het materiaal daarin is veel te veel, maar dat vinden de docenten juist prettig. Ze maken eigenhandig capita selecta: ze bepalen zelf wat ze behandelen en wat niet.”
Toen ”Literatuur in zicht!” op de markt kwam, hoopte u dat de methode in bredere kring omarmd zou worden. Is dat gebeurd?
„Van de evangelische scholen had ik meer belangstelling verwacht. Naast de gewone reformatorische scholen doen ook Ichthus uit Veenendaal mee, een christelijke school op reformatorische grondslag, de christelijke Prins Maurits uit Middelharnis en het gereformeerde Greijdanus, een scholengemeenschap in het noordoosten van het land. We hebben momenteel ook contact met rooms-katholieke scholen. Vooral de behoudende rooms-katholieke scholen zijn geïnteresseerd. Daar zit misschien wel een markt.”
Met welk doel heeft de projectgroep de methode op de markt gebracht?
„Ten eerste willen we met deze methode literatuur weer in de etalage zetten. Gelukkig mag literatuuronderwijs de laatste jaren weer. Ten tweede willen we leerlingen nieuwsgierig maken naar boeken. We willen hen laten genieten van het scheppend werk van anderen, want dat maakt hen ook zelf creatief. Daarnaast geeft literatuur aanleiding tot verwondering: het is een kunstvorm die ons confronteert met de schoonheid van taal. Bovendien verdiep je door te lezen je kennis van de wereld om je heen. En literaire werken leren je dingen over jezelf. Verhalen kunnen je persoonlijk raken, en kunnen iets vanbinnen oproepen waarvan je zelf niet wist dat je het in je had.”
Worden de moderne seculiere werken in ”Literatuur in zicht!” niet te erg geschuwd?
„De confrontatie met moderne literatuur gebeurt inderdaad niet op het scherp van de snede. Persoonlijk vind ik dat die confrontatie wel wat sterker had gekund. Van oud-leerlingen hoor ik wel eens: „Doe het meer!” In hun vervolgstudie of op de werkvloer komen ze namelijk kritiekloos met van alles in aanraking. Binnen de projectgroep hebben we echter een zekere terughoudendheid afgesproken. We confronteren wel, maar we laten leerlingen weinig experimenteren met teksten die wezensvreemd zijn aan onze gezindte. Aan W. F. Hermans besteden we bijvoorbeeld wel veel aandacht, maar aan Gerard Reve bewust niet, hoewel zijn ”De avonden” een belangrijk naoorlogs tijdsdocument is. Veel van zijn andere werken vonden we een brug te ver. Jan Wolkers noemen we wel in het hoofdstuk ”Het geloof afgeschreven”, waarin we de overeenkomstige thema’s uit de boeken van Maarten ’t Hart, Jan Wolkers en Jan Siebelink behandelen. Dat doen we echter niet zonder een duidelijk kader van toerusting en bezinning. De methode reikt jongeren vooral handvatten aan: hoe moeten ze seculiere teksten lezen? Ik ben het eens met literatuurcriticus Hans Werkman: het Evangelie heeft antwoord op het moderne levensgevoel. Dat moeten we leerlingen onvermoeibaar duidelijk blijven maken.”
Krijgen leerlingen door vooral christelijke boeken te lezen niet te weinig kwaliteit onder ogen?
„We benadrukken in de methode sterk de christelijke auteurs en hun boeken. Maar slechte christelijke werken gaan we zeker niet promoten. De aandacht voor de identiteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. De buitenwereld wil je laten geloven dat geen enkel christelijk boek kwaliteit heeft, maar dat is natuurlijk niet waar. Bé Nijenhuis was bijvoorbeeld een auteur die absoluut literaire kwaliteiten had, maar wiens werk niet de waardering kreeg die het verdiende.”
Welke boeken komen niet aan de orde in ”Literatuur in zicht!”?
„We hebben altijd gezegd: voor het blasfemische, godslasterlijke en hypererotische gaan we geen reclame maken. Seksualiteit wordt in moderne literatuur volledig losgemaakt van de kaders waarbinnen het mooi en goed is. In veel boeken ligt sterk de nadruk op platvloers genieten, het maakt niet uit hoe. Als de mens maar plezier heeft, dan is het goed. Volledig postmodern dus. Die ontwikkeling moet je je leerlingen wel laten zien, maar je moet dergelijke boeken niet aanprijzen.”
Maar mochten uw leerlingen zulke boeken wel lezen?
„Ja. Leerlingen kwamen wel eens vragen of ze een boek mochten lezen dat niet op de lijst stond. Ik was daar altijd heel coulant in. Als een leerling vanuit de juiste intentie interesse toont, moet je die niet afremmen. Ik gaf wel altijd de opdracht mee om de inhoud van het boek te relateren aan wat de Bijbel zegt, met als doel jongeren te leren doorzien welk mens- en godsbeeld de moderne literatuur uitdraagt, en om hen ervoor te wapenen.
Ik had eens een havoleerlinge die het hele oeuvre van Maarten ’t Hart had gelezen. Zij wilde in een presentatie het vaderbeeld in het werk van ’t Hart aan de orde stellen. Dat meisje had kort daarvoor haar eigen vader verloren. Wat Maarten ’t Hart schreef raakte haar persoonlijk. Zij spiegelde op indringende wijze ’t Harts beeld aan haar eigen beleving, en aan de Bijbelse noties over de relatie tussen vader en kind. Haar getuigenis maakte indruk op de klas.”
Mensen als Maarten ’t Hart en Jan Siebelink zetten wel een heel gestigmatiseerd beeld neer van de gereformeerde wereld.
„Dat is wel zo, maar leerlingen mogen best weten wat er in de maatschappij om hen heen leeft. Het is niet verkeerd om te weten hoe er tegen onze gezindte aangekeken wordt door bepaalde auteurs. Wat ik wel fout vind in de discussie rond bijvoorbeeld Jan Siebelink en Franca Treur is dat hun fictie veel te veel als werkelijkheid wordt gezien. Het gekke is dat zelfs een jurylid van de AKO-literatuurprijs over ”Knielen op een bed violen” opmerkte dat Siebelink daarin „vijf eeuwen Nederlands calvinisme” heeft samengebracht. Dat is natuurlijk onzin. Siebelink maakte wel gebruik van de werkelijkheid en zijn herinneringen, maar gebruikte ook zijn fantasie! De verbeeldingselementen en vervormingen geven blijk van de creatieve geest van de auteur. Met dat in mijn achterhoofd heb ik het boek in de eerste plaats als een roman gelezen, en daarom heb ik geen last gehad van het ‘neerzetten’ van onze gezindte. Het boek vertolkt namelijk niet een-op-een de werkelijkheid. Siebelinks boek bevat echter wel een aangrijpende boodschap, daar kunnen we niet omheen.”