„Jij hebt toch verstand van God?”
Het gebeurde in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Toen nog actief in het bedrijfsleven had ik, bij wat nu de ING heet, de leiding over de veertig dames en heren tellende afdeling, betrokken bij de import en export van goederen, met de daarmee samenhangende handelsgebruiken als kredietverlening, transportverzekering, et cetera.
Uit mijn memoires volgt hier een van de vele opmerkelijke ervaringen die ik in die actieve periode in deze sector heb gehad. Op zekere dag kwam de souschef van de afdeling bij mij met de opmerkelijke vraag: „Jij hebt toch verstand van God?” Hij had via een tussenpersoon een vraag van een producent van kokosmatten voorgelegd gekregen waarop hij niet zo gauw een antwoord had weten te bedenken. Wat bleek het geval?
Voor de productie van de matten importeerde de fabrikant, een christen met serieuze en consciëntieuze geloofsopvattingen, kokosgarens uit India. De bank, met financiering bij de import betrokken, schreef naar algemeen gebruik voor dat voor het transport in een transportverzekering zou worden voorzien. De geloofsovertuiging van de kokosmattenfabrikant liet dat niet toe. Voor verzekering was in zijn traditie geen plaats.
Wetend dat hij om die voorwaarde van het accreditief niet heen kon, had hij er wel een oplossing voor bedacht. Hij liet vragen of het misschien zo kon dat zijn zoon, die op het punt van verzekeren iets ruimer dacht, het aanvraagformulier voor de transportverzekering zou mogen tekenen, de premie betalen en de schadepenningen innen, waarop dan wel verrekening in de familiekring zou volgen.
Op zichzelf zou aan deze figuur best uitvoering hebben kunnen zijn gegeven, maar de tweesporigheid in het voorstel bracht mij ertoe de mattenfabrikant uit te nodigen voor een mondelinge bespreking van het probleem. Ik vroeg hem hoe het te rijmen viel dat hij uit principiële overwegingen niet zelf het algemene gebruik van de transportverzekering wenste toe te passen, maar dat hij in geval van schade wel schadeloos gesteld wilde worden via zijn zoon, die er geen moeite mee had om de ‘zonde’ van vader voor zijn rekening te nemen.
Te rijmen viel het niet en hij voelde ook wel dat het vanuit zijn geloofsovertuiging gezien eigenlijk een kromme constructie was, maar er stond voor hem geen andere weg open, vond hij.
We hebben er lang broederlijk over doorgepraat, over de algemene handelsgebruiken, over risico’s en onze verantwoordelijkheden op het punt van preventie en het afdekken van risico’s, over het verschil tussen wettelijk voorgeschreven en in de internationale handel vereiste verzekeringen en verzekeringen in de heel persoonlijke sfeer, waarbij te denken valt aan verzekering op het leven en de gezondheid. De laatste grijpen voor iemand die principiële moeite met verzekeringen heeft, dieper in.
Uiteindelijk tekende mijn medebroeder in het geloof zelf, betaalde zelf de premie en inde zelf de schadepenningen, want met de kokosgarens uit India was altijd wel iets aan de hand, vooral veel waterschade.