Kerk omspande leven van emigrant
De kerk speelde vanaf het begin tot het eind een rol in het leven van de Nederlandse emigranten die in de naoorlogse jaren naar Canada of de Verenigde Staten emigreerden. Toch veranderden veel gereformeerden na aankomst in de nieuwe wereld van kerk. Dat concludeert de historicus Enne Koops in een studie over de relatie tussen religie en emigratieculturen.
Hij promoveert volgende week dinsdag aan de Theologische Universiteit Kampen (TUK) op het proefschrift ”De dynamiek van een emigratiecultuur. De emigratie van gereformeerden, hervormden en katholieken naar Noord-Amerika in vergelijkend perspectief (1947-1963)” (uitg. Verloren, Hilversum).
In het tijdvak 1947-1963 emigreerden 410.000 Nederlanders overzee, ongeveer 3 à 4 procent van de bevolking. De gereformeerden hadden daarin een aandeel van 18 procent, zo constateert Koops, die momenteel projectcoördinator digitalisering is bij het Roosevelt Study Center in Middelburg.
Koops laat zien hoe de kerk het emigrantenleven van het begin af omspande: „Aspirant-landverhuizers meldden zich zes maanden voor vertrek aan bij een emigratievereniging, bijvoorbeeld de Christelijke Emigratie Centrale. Het Algemeen Kerkelijk Bureau van de Gereformeerde Kerken vroeg daarna informatie over de emigranten op bij de plaatselijke kerkenraad: hoe meelevend waren ze eigenlijk? De boordpredikanten, ”fieldmen” (mensen die de emigranten opvingen) en eventueel predikanten in Amerika kregen vervolgens de lijsten met emigranten, zodat zij hen konden opvangen.”
Tijdens de overtocht, die zo’n zeven tot tien dagen duurde, zorgden speciale boordpredikanten voor pastorale begeleiding. De spreekuren aan boord werden doorgaans drukbezocht, stelt Koops. Bij aankomst in Noord-Amerika stonden er zogeheten ”fieldmen” van de ontvangende kerken klaar om hen wegwijs te maken in het nieuwe land.
Toen de boot het vanaf midden jaren vijftig ging afleggen tegen het vliegtuig werd de opvang van de nieuwkomers moeilijker. Vliegtuigen kwamen op verschillende plekken en tijden aan, wat het toezicht op de emigranten bemoeilijkte. Ook boden de veel kortere reisduur en de beperkte ruimte in het vliegtuig geen gelegenheid voor religieuze begeleiding door predikanten.
Koops komt tot de conclusie dat economische factoren de belangrijkste rol speelden bij het besluit om te emigreren. „Er was een verlangen naar betere economische perspectieven, vooral onder boeren en middenstanders. Het grote huizentekort, een toenemend overheidsdirigisme en het dreigende Russische communisme baarden velen zorgen.”
Het vernieuwende van Koops’ onderzoek is dat het de naoorlogse emigratie op de lange termijn in kaart brengt, vanaf de 17e eeuw, en de ”gereformeerden” uitsplitst in de verschillende bloedgroepen. „Voorheen gooiden onderzoekers alle gereformeerden feitelijk op één hoop”, aldus Koops.
De promovendus komt met interessante gegevens over de visie van de verschillende kerken op emigratie: „De gereformeerde kerkleiders in de traditie van Abraham Kuyper zagen het als een roeping om de grenzen over te trekken en het calvinisme te verbreiden. Voor Kuyper was Europa de ‘oude dame’, terwijl Amerika de toekomst had. Gereformeerden spraken vrijwel unaniem van een emigratiegebód, gefundeerd op Genesis 1:28. Een dergelijke cultuurstrategie, die voortsproot uit het neocalvinisme, ontbrak bij rooms-katholieken en hervormden. Zij stonden gereserveerder tegenover emigratie en wezen sterker op de geestelijke gevaren.”
Bij de bevindelijk-gereformeerden was de terughoudendheid het grootst, signaleert Koops. „Bij hen was geen sprake van emigratiegebod, maar eerder van een emigratiegebéd. Mensen moesten eerst in het reine met God komen en in hun gemoed weten of zij konden vertrekken. Men was ook bang om het oordeel te ontvluchten. Zoals ds. G. H. Kersten vond dat men zich te schikken had naar de Duitse bezetter, zeiden veel predikanten dat het kerkvolk na de bevrijding Gods oordeel over Nederland moest ondergaan. Dat oordeel werd zichtbaar met de groei van het socialisme en het rooms-katholicisme. Verder speelde mee dat bevindelijken in Amerika en Canada aanvankelijk geen bijzondere scholen hadden. Ook waren in die ‘heidenlanden’ minder echte ‘kinderen Gods’ te vinden dan in Nederland.”
Ook de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, nog maar net ontstaan na de scheuring binnen de Gereformeerde Kerken in 1944, waren beducht voor emigratie. „Klaas Schilder was bang dat het beste bloed van zijn kerkverband werd afgetapt en waarschuwde tegen emigratie. De vrijgemaakte kerken waren nog jong. Een massale emigratie zou de doorgaande reformatie, die resulteerde in allerlei eigen organisaties die natuurlijk bemand moesten worden, gemakkelijk doorkruisen. Kartrekkers als Pieter Jongeling en Rudolf van Reest zagen landverhuizing als verlies voor het vaderland. Uit het onderzoek blijkt echter dat kwaliteitsverlies niet aan de orde was. De emigranten vertegenwoordigden alle lagen van de bevolking en vormden daarvan een dwarsdoorsnede. Ze waren niet per definitie conservatief.”
Toch was er in sommige plaatsen, met name op het platteland, zeker sprake van leegloop. Vanuit de gereformeerde kerk in Andijk vertrokken tussen 1946 en 1954 maar liefst 433 personen naar overzeese landen, ongeveer een kwart van alle kerkleden. Uit de kerk van Tzummarum waren dat ongeveer 400 personen, zo’n 25 procent van de gemeente!
Koops ontdekte verder dat bijna de helft van de gereformeerde emigranten zich binnen vijftien jaar aansloot bij een ander kerkverband. „Dat gegeven komt niet aan de orde in de verhalen van emigranten die zich bijvoorbeeld in eerste instantie aansloten bij de Christian Reformed Church, de zusterkerk van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Uit mijn onderzoek blijkt verder dat gereformeerden zich dikwijls ook wilden bevrijden van de knellende banden van de kerk in hun oude vaderland. Zij waren de interne twisten in hun moederkerk zat. Toen ze in de Christian Reformed Church kwamen, die opnieuw verdeeld leek door allerlei kwesties, koos men vaak voor andere kerken, zoals een presbyteriaanse variant of de United Church.”
Een ander opvallend gegeven is de wederzijdse beïnvloeding van gereformeerden in Amerika en in hun moederland. Er kwam binnen de Christian Reformed Church steeds meer Schriftkritiek en de kerk kreeg een ruimere visie op homoseksualiteit en op de vrouw in het ambt, gevolg van invloed vanuit Nederland. Koops: „Je kunt stellen dat de CRC zo’n twintig jaar achterliep op de Gereformeerde Kerken als het gaat om deze punten. Terwijl omgekeerd het evangelicalisme een stuk eerder ingang vond in Amerika en daarna de Nederlandse kerken beïnvloedde. Verder zijn de verschillen echter te nuanceren. In Noord-Amerika bleken kerkelijke verdeeldheid, kerkverlating en organisatiedrift onder Nederlandse immigranten net zo wijdverbreid te zijn als onder de achterblijvers.”
Op 23 juni, een dag na Koops’ promotie, organiseert de Theologische Universiteit een congres over religie en migratie in Nederland en Amerika (1860-1960). Er is nog voldoende ruimte voor aanmeldingen.
www.adckampen.nl voor meer informatie.
Liever Engels dan Nederlands
Gereformeerde emigranten beseften algauw dat snelle overschakeling op het Engels niet alleen belangrijk was voor de integratie, maar ook om als kerk te overleven. Bij de emigranten verdween al heel snel de kennis van de moedertaal. Van de eerste generatie spreekt 68 procent de moedertaal nog vloeiend, van de tweede generatie slechts 10 procent en van de derde generatie nog maar 1 procent, stelt Koops.
Kerken hebben de noodzaak van deze snelle taalomslag overgenomen van de CRC, aldus Koops. „Als je te lang aan het Nederlands vasthoudt, verliezen kerken de tweede generatie, die qua taal wel geïntegreerd is.” In de naamgeving van de kerk liet men vaak het woord Nederlands weg om niet de indruk te wekken dat men hier te maken had met een etnische kerk. De Netherlands Reformed Congregations hielden het langst vast aan hun Nederlandse identiteit. Gehechtheid aan de ”tale Kanaäns” speelde hier een rol, aldus Koops. Ds. A. M. den Boer schreef in 1988 nog: „Sommige ‘oudvaders’ hebben gezegd, dat de Nederlandse taal de rijkste is om het bevindelijke leven uit te drukken. We hebben dit persoonlijk ook ondervonden, dat er voor bepaalde uitdrukkingen, die we kennen uit onze preken, beslist geen woord is in het Engels.”
Waarschuwing voor dollar en genot
„Het leven draagt daar het stempel van dollar en genot”, zo waarschuwde de vrijgemaakte predikant Geert Janssen (Leeuwarden) voor het leven in Canada. „Wie emigreert naar Canada, mag wel bedenken dat hij met de zijnen terechtkomt in een land, waar de vreze des Heeren niet de toon aangeeft en ook in vroeger jaren niet heeft gedaan. Het leven draagt daar het stempel van dollar en genot.” Het christelijk gereformeerde orgaan ”De Wekker” waarschuwde voor „diepe teleurstellingen” als emigranten tot de ontdekking komen dat het kerkelijk leven in Amerika en Canada er heel anders uitziet dan in hun vaderland.
Ds. G. A. Zijderveld, lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken, zag Amerika als een bedreiging voor het zielenheil. Hij waarschuwde vooral voor Canada, waar tot 1950 een christelijke gereformeerde kerk ontbrak. „Laat ieder, die naar Canada wil emigreren, toch ernstig denken aan de grote gevaren op geestelijk gebied. De noden van onze ziel moeten ons zwaarder wegen dan de dingen van het tijdelijke leven.” Martin Romeijn, de belangrijkste ”fieldman” van de Netherlands Reformed Congregations (zusterkerken van de Gereformeerde Gemeenten) waarschuwde in het boekje ”Ik ga emigreren!” (1954) voor het gevaar „dat er ligt voor hen, die emigreren naar plaatsen waar de bevindelijke waarheid niet geliefd is.” „Indien u emigreert, steunend op een vleselijke arm, dan zal het voor u zeker tegenvallen (…) Indien gij emigreert, doe het onder biddend opzien!”