Verwoede boekverzamelaars
beeld RD, Henk Visscher
Opmerkelijk: enkele weken geleden besprak ik in het Reformatorisch Dagblad een boek over verzamelaars van allerlei gebruiksvoorwerpen, zoals schoenlepels en mondharmonica’s. Een week later verscheen er een boek van bijna 500 pagina’s over boekverzamelaars van 1750 tot op vandaag.
De studie is van de meesterhand van dr. P. J. Buijnsters. Hij geeft in ”Geschiedenis van de Nederlandse bibliofilie” een boeiend overzicht van verzamelaars gedurende 250 jaar. Bij voorbaat staat vast dat niet alles en iedereen beschreven kan worden. Ook in zijn selectie herken je de hand van de meester.
Wat direct opvalt, is dat de meeste verzamelaars behoren bij de ”stillen in den lande”. Hun bibliotheek is zo persoonlijk dat (bijna) niemand wordt toegelaten in de binnenste cirkel van hun bestaan. Ze leven voor en met hun boeken.
Soms sluiten ze zich ook af uit vrees voor diefstal; of uit angst voor fiscale pottenkijkers; of vanwege smetvrees, perfectie enzovoort. Dat kan zo sterk zijn dat de collectie een angstig bezit wordt. Op een Gronings landgoed woonde rond 1960 een jonkheer die alle dagen in zijn geweldige bibliotheek zat. Naast hem lag een verrekijker, waarmee hij geregeld de oprijlaan en omgeving af tuurde of er geen verdachte personen liepen.
Zijn privébibliotheken dan gesloten collecties waar nooit iemand bij komt? Gelukkig niet. Er zijn verzamelaars die met een royaal gebaar boeken ter beschikking stelden en de wetenschap een geweldige dienst bewezen. Ik denk aan Abraham Kuyper, die vastliep met zijn proefschrift over Johannes a Lasco omdat bepaalde werken van A Lasco onvindbaar waren. Iemand attendeerde Kuyper op prof. M. de Vries, die alles van A Lasco bleek te bezitten. Zonder problemen gaf hij de boeken aan Kuyper mee. En zoiets gebeurt gelukkig nog steeds.
Een apart hoofdstuk wijdt Buijnsters aan gereformeerde en rooms-katholieke devotionele literatuur, waarbij het zwaartepunt ligt bij de gereformeerden. Concreter gezegd: bij boekencollecties uit de tijd van de Reformatie en de Nadere Reformatie. Buijnsters heeft vooral de verzamelaars beschreven uit de periode 1950 tot 2010. Al lezende tekent zich een lijn af. De beschreven verzamelaars hebben één ding gemeen: ze brengen hun verzamelgebied in kaart en brengen ook een ordening aan. Buijnsters noemt de Bijbelverzamelaars Wilco C. Poortman, ing. W. van Gent en uiteraard de aartsverzamelaar ds. J. van der Haar.
Poortman heeft gedurende een halve eeuw heeft oude Bijbels verzameld. Uiteraard heeft hij niet álle Bijbels kunnen verwerven. Dat liet zijn magere salaris ook niet toe. Hij kocht vaak slordige of incomplete exemplaren. In de bibliotheken van de Vrije Universiteit en van de Universiteit van Amsterdam heeft hij zeer veel werken kunnen raadplegen om tot de samenstelling van zijn bibliografie te kunnen komen. Al valt er op de onwetenschappelijke en soms amateuristische werkwijze veel aan te merken, Poortman mag met ere een pionier genoemd worden.
Een andere pionier is W. van Gent, ook een verzamelaar die in de overvloed van literatuur ordening bracht. Van Gent stelde eind jaren zestig een boekje samen, gebonden in rood linnen, met de belangrijkste auteurs uit de Nadere Reformatie. Het boekje werd uitgegeven in klein formaat. Op kijkdagen voor een boekenveiling heb ik vaak gezien dat een bezoeker het rode boekje uit zijn jaszak haalde om een bepaalde editie te vergelijken met de daarin vermelde informatie.
Achteraf gezien is het bijzonder om op te merken dat er in die tijd twee rode boekjes in omloop waren. Het rode boekje van Mao, de gevreesde communistische leider uit China, en het rode boekje van Van Gent. Wat een wereld van verschil. Het rode boekje van Mao was de leidraad naar het aardse paradijs, dat leidde naar het Plein van de Hemelse Vrede in Peking. Het rode boekje van Van Gent was een leidraad voor literatuur die wijst naar het hemels Jeruzalem! Het boekje van Van Gent is een eerste aanzet geweest voor een overzicht van het brede terrein van de publicaties uit de tijd van de Nadere Reformatie.
Een van de meest verwoede boekverzamelaars uit de periode 1950-2000 was ds. Van der Haar. Als hij een signaal opving dat er ergens een bijzonder boek was opgedoken, stapte hij in zijn autootje en was hij binnen de kortste keren ter plaatse. Een relatie vertelde me dat ds. Van der Haar had gehoord dat hij zou gaan verhuizen. De andere morgen stond ds. Van der Haar ergens diep in de provincie Overijssel, ’s morgens om 8.00 uur op de stoep. Zo doet een echte verzamelaar dat.
Nog meer gedreven dan Poortman en Van Gent werkte ds. Van der Haar aan het samenstellen van een bibliografie. Alle belangrijke bibliotheken in Nederland bezocht hij om in de kaartenbakken te zoeken naar auteurs en titels die hij nog niet kende. Zijn speurtochten bleven niet tot Nederland beperkt. Hij reisde veel naar Duitsland, geholpen door onder anderen G. Kool uit Veenendaal, die later zijn werken uitgaf.
Ds. Van der Haar werkte in het computerloze tijdperk. Er stonden ook nog geen kopieerapparaten in bibliotheken. Alles wat hij vond, schreef hij met de hand over. Voor zijn reisgenoten was het doorgaans bepaald geen plezierreis, want ze werden ook aan het werk gezet. Maar het resultaat mag er zijn. In een aantal werken heeft ds. Van der Haar de literatuur uit de traditie van het gereformeerd protestantisme in kaart gebracht. Het werk is soms „tamelijk slordig”, zegt dr. W. J. op ’t Hof niet ten onrechte. Als een bulldozer heeft ds. Van der Haar als eerste een weg gebaand door onontgonnen gebied. Daarom verdient hij ook een plaats in de rij van pioniers.
Maar er zijn meer verzamelaars, al hebben ze geen bibliografie samengesteld. Ik miste in het boek van Buijnsters node grote verzamelaars als J. Mastenbroek, drs. A. Ros en dr. C. R. van den Berg, om er maar enkele te noemen. Het had de beschrijving verbreed en vooral verdiept.
Wat bij alle verzamelaars opvalt, ook bij de niet-genoemden, is dat ze allemaal op zeer jeugdige leeftijd zijn gaan verzamelen. De leeftijden variëren van 13 tot 16 jaar. Dan ben je als verzamelaar uit het goede hout gesneden.
Een naam die voortdurend in alle beschrijvingen opduikt is die van prof. dr. S. van der Linde. Dat zijn huis in de Ramstraat 10 in Utrecht nooit is ingestort mag een wonder genoemd worden. Jammer dat aan hem geen aparte paragraaf is gewijd. Ten onrechte zegt dr. Op ’t Hof dat zijn bibliotheek aan de Universiteitsbibliotheek van Utrecht is verkocht. Dat geldt alleen voor zijn collecties Bijbels en werken van Flavius Josephus. Meer dan twintig jaar heb ik voor Van der Linde zijn boeken geveild. Na zijn overlijden was er nog één collectie over namelijk de Calvijnverzameling. Deze is in één keer geveild.
Kort schrijft Buijnsters over verzamelaars van stichtelijke boeken in de rooms-katholieke traditie. Die zijn er niet veel. Maar áls ze verzamelen, doen ze het goed en grondig. Terecht wordt de naam genoemd van Pater Pill uit Mechelen, waarover een krantenpagina vol te schrijven zou zijn.
Iedere boekenliefhebber zou het boek van Buijnsters moeten lezen. Ook over veel andere verzamelaars staan er uiterst interessante artikelen in. Ik denk aan de beroemde violist Willem Noske. Hij kocht blindelings alle muziekpartituren die hij kon krijgen. Bij zijn overlijden liet hij twee dingen na: 65.000 partituren en een schuld van een miljoen gulden! Ook de unieke bibliotheek van musicus Ton Koopman wordt apart besproken.
Ik miste een beschrijving van de bibliotheek van Jan Zwart. Hij had een enorme bibliotheek, met daarin onder meer het beroemde handschrift uit de bibliotheek van Broekhuyzen met alle orgeldisposities. Wellicht kan dit een aanvulling zijn voor een tweede druk.
Het boek is voortreffelijk uitgegeven met een fraaie linnen band en is rijk geïllustreerd.
Deze recensie schreef Ton Bolland kort voor zijn overlijden op 30 mei. In overleg met zijn vrouw is besloten dit artikel alsnog te plaatsen.
Geschiedenis van de Nederlandse bibliofilie, Piet J. Buijnsters; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2010; ISBN 978 94 6004 043 6; 480 blz.; € 45,-.