Nu niet
Ezechiël 18:31
„…want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?”
De mensen denken dat ze iets kunnen en toch willen ze dat niet ten uitvoer brengen. Wat is dan de reden dat zij denken dat zij zich wel een andere keer zullen bekeren? Niets anders dan alleen dit, dat zij denken daar de kracht toe te hebben. Wat is er toch anders de reden van, dat zij hopen zich nog eens op hun sterfbed te zullen bekeren, dan uitsluitend dit dat zij volgens hun gedachte dat wel kunnen? Of dat zij in ieder geval denken dat zij bekwaam zijn om daartoe de kracht van Christus te smeken? Welnu, God zal hen in hun eigen gedachten ervan overtuigen dat zij hun zonden niet nalaten, omdat zij niet willen. Het is als met die luiaard in Spreuken 6:10: „Een weinig slapens, een weinig sluimerens, al nederliggende.” Zo’n luiaard denkt dat hij nog tijdig kan opstaan om al zijn werk voor de avond te doen, ook al ligt hij nog een poosje langer. Daarom durft hij het aan om nog een poosje te blijven liggen.
Daarom kunt ook u zo moeilijk uit uw zonde opstaan. Er is nog tijd genoeg, denkt u. Ja, u denkt heimelijk dat u wel in staat bent om later eens te denken aan de hemel. De dronkaard zegt: Was Noach niet dronken in zijn ouderdom? Of dat hij even goed in staat is om zich te bekeren als Noach. Zo denken zij met hun zonden te breken wanneer het nodig is. Maar ze willen niet.
William Fenner, predikant te Rochfort
(”Moedwillige onbekeerlijkheid”, 1661)