Profeten van OT brachten prediking in een beeldcultuur
Bij het onderwijs in de Goddelijke waarheden gaat het niet aan primair toe te geven aan de moderne tijdgeest, vindt drs. J. A. Schouls.
De eerste vraag moet zijn: welke methode wijst de Schrift? In de discussie over inhoud en methode van het onderwijs in respectievelijk de school, de kerk en de catechese, lijkt het erop dat het over de vraag gaat of je al of niet meegaat in de ontwikkeling in deze postmoderne tijd, met de daarbijbehorende beeldcultuur. Moet je de aandacht verschuiven van kennis naar vaardigheid? Moet je meer ruimte geven aan het ’beeld’? Gaat het daarbij om een keuze tussen ’traditie’ en ’vernieuwing’?
De vraag die echter fundamenteler is, is of de Bijbel zelf over deze zaken spreekt. Wat is bijbels gezien normatief voor de methode van het onderwijs in relatie tot de inhoud, met name als het gaat om prediking en catechese? Maar ook wat gevraagd wordt van de (doop)leden van de kerk in houding, in kennis en in toepassing.
Terecht neemt dr. De Vries het uitgangspunt in de openbaring van God, die tot ons komt in de Bijbel. Het gaat in prediking en catechese om ”Goddelijke waarheden” (de titel die Hellenbroek aan zijn vragenboekje meegaf). Dit geeft een heel eigen karakter aan de inhoud. De onderwijzer -prediker of catecheet- staat niet zijn eigen mening uit te dragen, maar de openbaring van het heil. Deze inhoud staat principieel niet ter discussie. Verhelderend is wat F. J. Pop in zijn boek ”Bijbelse woorden en hun geheim” zegt over de woorden ”onderwijzen” en ”leren”.
Chat-gedrag
En als ”Goddelijke waarheden” niet ter discussie staan, moet je je afvragen of discussie de goede methode is. Daarbij gaat het immers over meningen. In de christelijke leer gaat het over Goddelijke waarheid. Is er bij discussie geen gevaar van een ’verborgen leerplan’ waarbij de suggestie wordt gewekt dat ook de inhoud discutabel is?
Juist in onze tijd, met zijn onbenullig en ongefundeerd chat-gedrag (verbale incontinentie, zoals iemand het pas noemde), moeten we goed beseffen hoe we met de discussiemethode omgaan. Uiteraard moeten vragen, ook kritische vragen, serieus genomen worden. Vanuit het Woord moeten ze beantwoord worden (2 Tim. 3:16). Gods boodschap moet met Goddelijke autoriteit gebracht worden. Kerkelijk gezien betekent dit: met ambtelijk gezag.
Verder is het volstrekt duidelijk dat dr. De Vries wijst op de uitwerking van de leer op het hart, wat tot uiting komt in geloof en leven. De Schrift wijst ons hier ook op. Geloofsleer mag niet vruchteloos in de lucht blijven hangen. De leer heeft altijd consequenties!
De toepassing voor geloof en leven, ook voor de postmoderne, mondige mens, moet gemaakt worden. En dit niet als een soort aanhangsel ”omdat het erbij hoort”, maar ook met gezag. De confrontatie met het Woord is nooit vrijblijvend, niet in de kerk en niet in het catechisatielokaal. Het zal moeten leiden tot aanvaarding van die leer, niet gedwongen maar van harte.
Nauwe verbinding
Mij is opgevallen dat de Bijbel zo vaak spreekt over een nauwe verbinding tussen geloof en gehoorzaamheid. Helder komt dit in Romeinen 6:17 naar voren, waar Paulus God dankt dat de gemeente „van harte gehoorzaam geworden is aan het voorbeeld der leer.” Het „voorbeeld der leer” is de apostolische leer, dat wat typerend is voor die leer. De christenen in Rome hebben deze leer gehoord, aanvaard en het heeft een uitwerking gekregen in een heilig leven voor God en de mensen.
De bijbelse leerinhoud vraagt ook een bijbels genormeerde houding van de kerkganger en de catechisant. Die houding is primair een luisterhouding: „Spreek HEERE, want Uw knecht hoort.” Het gaat immers om een spreken vanuit God. Uiteraard staat ook deze houding haaks op de mondigheid van de mens, waarbij eigen opvattingen uitgangspunt zijn en geen gezag van boven aanvaard wordt. Komt het in het kerkelijk leven ook niet steeds meer voor dat (ambtelijk) gezag hoogstens aanvaard wordt zolang het maar strookt met de eigen persoonlijke opvattingen?
Echter, strookt de mondigheid van de mens, ook de kerkmens met zijn eigen opvattingen, met de bijbelse principes van kerkzijn? De Kerk is toch een belijdende gemeente. Het Griekse woord voor belijden is ”hetzelfde zeggen”. Paulus vermaant de Korinthische christenen om „samengevoegd te zijn in eenzelfde zin en eenzelfde gevoelen” (1 Kor. 1:10).
Norm
De christelijke leer, vastgelegd in belijdenissen, geeft eenheid in het spreken en gevoelen van de leden. Maar het is ook een duidelijke norm. Zoals de Nederlandse burger de Nederlandse wet behoort te kennen, zo behoort ook een lid van de christelijke gemeente de belijdenis van die gemeente te kennen. Hij heeft zich immers met een jawoord aan deze belijdenis verbonden? Daarom moet deze leer niet alleen in het geheugen opgeslagen zitten, maar ook het hele denken, leven en beleven doortrekken.
Daartoe moet er, ook na de openbare belijdenis des geloofs, voortdurend onderwijs gegeven worden, met name door middel van de catechismusprediking. We beseffen maar al te weinig hoeveel wij te danken hebben aan de gereformeerde belijdenis. Het is geen steriele leer, maar doortrokken van Geest en leven. Niet alleen voor het persoonlijk geestelijk leven, niet alleen voor het kerkelijk leven, maar ook voor het getuigenis naar buiten is het belangrijk geworteld te zijn in de gereformeerde belijdenis, dat wil zeggen in de bijbels-gefundeerde leer.
Beeldcultuur
Als wij eens goed in de spiegel van het Woord kijken, zullen we ervan schrikken hoeveel we ons laten beïnvloeden door onze cultuur, ook in de methoden die we soms als ”iets neutraals” uit onze cultuur aanvaarden. Gods methoden zijn nooit ”werelds” geweest. In de tijd van het OT moest het Woord ook gebracht worden in een ”beeldcultuur” (in de letterlijke betekenis van het woord). Maar daar klonk van Godswege: „Hoort des HEEREN Woord.” En in de Grieks-Romeinse wereld van het Nieuwe Testament heeft God Zijn Gemeente vergaderd door „de dwaasheid der prediking.”
Uiteraard zullen we er alles aan moeten doen om het Woord zo uit te leggen en uit te dragen dat het begrepen wordt, maar laten we niet wijzer zijn dan God in de methoden die we kiezen om zondaren zalig te maken.
De auteur is docent godsdienst aan de scholengemeenschap Pieter Zandt te Kampen.