Geen carnaval, wel een kerkscheuring
Voor mensen die erbij betrokken waren, was de watersnoodramp van 1953 niet zomaar een woord, maar een begrip. L. Vogelaar schrijft het in ”’t Gebruis der zee doet Gij bedaren” dan ook consequent met een hoofdletter.
De bundel bevat een aantal verhalen van mensen die de ramp hebben meegemaakt. In 2008 verschenen van dezelfde schrijver twee boeken met verhalen over de Gereformeerde Gemeenten en de watersnood onder de titel ”Van zee tot zee zal Hij regeren”.
De vraag zou kunnen rijzen of deze bundel niet meer van hetzelfde is. Voor een ander thema zou dit zonder meer het geval kunnen zijn, maar voor de watersnoodramp van 1953 niet. Ondanks de vele elementen die steeds terugkeren, heeft iedere betrokkene zijn eigen verhaal. Daardoor is het een aangrijpend boek geworden, ook vanwege de vele foto’s die erin staan.
Soms zijn de foto’s aandoenlijk, bijvoorbeeld de afbeelding waarop te zien is hoe in Sint Philipsland meester Boone in de kerk lesgeeft. Alle kinderen liggen geknield voor een kerkbank terwijl ze in hun schrift schrijven. Maar heel vaak zijn de foto’s erg aangrijpend. Zoals de afbeelding van een gezin met vijf kinderen, van wie na de ramp alleen de vader en het jongste dochtertje nog in leven zijn. Andere foto’s zijn van gezinnen die geheel verdronken.
Het is ook aangrijpend om te lezen dat mensen machteloos moesten toezien dat andere mensen verdronken, omdat ze geen hulp konden bieden. Soms waren dat familieleden, soms zelfs de eigen kinderen.
Zo veel ellende ging vaak de menselijke bevatting te boven. De betrokkenen waren na de ramp een beetje versuft; het drong niet ten volle door. Toen de ramp later vanaf de kansel werd aangehaald, maakte dat haast meer indruk dan de gebeurtenissen op het ogenblik zelf.
Voor sommige van Gods kinderen kwam de ramp niet onverwacht. „Wát er gaat gebeuren, weet ik niet, maar er staat heel wat te gebeuren”, zei een vrouw drie weken voor de ramp. Ze kwam er zelf bij om het leven.
De overlevenden van de ramp werden in veel gevallen geëvacueerd naar een ander deel van het land. Het meeleven met de evacués was groot. Er gebeurden ontroerende dingen. Zo kwam de Joodse overbuurman ons roepen. Hij trok een la open en gaf zes zilveren lepels en een suikerschep. „Meer heb ik niet weg te geven, want ik heb in Auschwitz gezeten”, zei hij.
Nog op één punt wil ik het boek aangrijpend noemen. Het jaar 1953 staat ook bekend als een jaar van een droeve kerkscheuring. Een meisje dat geëvacueerd was naar Barneveld: „We maakten er mee dat de gemeente in twee groepen uiteenviel.” En een inwoner van Nieuwerkerk: „Het is eigenlijk niet te bevatten dat in een dorp dat zo zwaar getroffen was, ruim een jaar later de scheuring van de Gereformeerde Gemeenten zo’n grote rol ging spelen. Het dorp lag in puin en in figuurlijke zin de kerk ook. (…) Daarin kun je zien dat een ramp mensenharten niet verbreekt als de Heere er niet in meekomt.”
En als we dan in een afgedrukt krantenbericht van De Rotterdammer van 4 februari 1953 lezen dat verschillende carnavalsverenigingen besloten om dat jaar geen carnaval te vieren, niet alleen in plaatsen die aan het rampgebied grensden, maar zelfs in Maastricht, dan blijven alleen maar beschaamdheid en reden tot verootmoediging over.
De auteur maakte als kind de watersnoodramp van nabij mee.
’t Gebruis der zee doet Gij bedaren, L. Vogelaar; uitg. De Ramshoorn, Goes, 2009; ISBN 978 90 76466 97 2; 256 blz.; € 27,50.