Wedergeboren
Een natuurlijk mens kan de werking van de genade niet opmerken. Hij kent die donkere en vreselijke weg niet die er ligt van de stand van de natuur door vreemde angsten en verschrikkingen van de ziel, tot de rijke en heerlijke gelukzaligheid van het rijk van Christus. Daartegenover kan de wedergeboren mens, die de kracht van de godzaligheid aan zijn ziel heeft ondervonden, zien en oordelen over het licht van de genade en de vruchten van de Geest die hij heeft gesmaakt. Hierom is het dat menig onkundig mens, man of vrouw, die de wereldwijze mensen met smaad en verachting voorbijgaan, dikwijls geleerder is in geestelijke zaken dan de allerknapste leraar.Ook moet de wil vernieuwd worden. In de wil van de wedergeborene zijn twee dingen. De eerste is: de oprechtheid. De ondervinding leert ons dat de wil van de onbekeerde geheel ontregeld is. Hij wil niets dan kwaad, hoe zou het ook anders kunnen zijn? Hij mist het beeld van God en is altijd genegen tot het kwade. Hij is geestelijk zo blind als een mol en de wil wordt voortgesleept door de hartstochten.
Doch in de wedergeboren mens maakt Gods genade de wil fris. Zijn wil is nu niet anders dan Gods wil. Hij zoekt Gods geboden te doen, wat er ook van komt. En de mens die bovenal God zoekt te behagen, zal door God worden beloond.
Isaac Ambrosius, predikant te Preston (De eerste, middelste en laatste dingen, 1660)