De laatste zeeheld van Nederland
Hij kan worden beschouwd als de laatste grote zeeheld van Nederland. Niet ten onrechte vernoemden achttien Nederlandse gemeenten een straat of plein naar Jan Hendrik van Kinsbergen (1735-1819). Ook al behaalde Van Kinsbergen een deel van zijn successen in buitenlandse dienst, zijn zeeslagen maakten indruk.
Jan Hendrik van Kinsbergen groeit op als zoon van de voormalig Duitse soldaat Johann Heinrich Kinsbergen in Doesburg. Als Jan 6 jaar is, verhuist het gezin naar Elburg. Hij krijgt nogal wat les: in Frans, Duits en geschiedenis.
Drie jaar later wordt vader Van Kinsbergen eropuit gestuurd. Het leger van de Republiek der Zeven Verenigde Nederland moet samen met de Engelsen en de Oostenrijkers de Zuidelijke Nederlanden beschermen tegen de oprukkende Fransen. Jan Hendrik, nog maar 9 jaar, zeurt wat hij kan om mee te mogen. Uiteindelijk geeft zijn vader toe en mag het vasthoudende jochie mee als kindsoldaat. Zijn vrienden zien hem afmarcheren „met zijn kleine snaphaantje (geweertje, GW) op de schouders, zo trots alsof hij de gehele Franse armé ging op eeten.”
Jan Hendrik helpt bij de verdediging van de citadel van Luik en van de vesting van Namen. Als hij een zwaargewonde trommelaar stuiptrekkend ziet sterven, vraagt hij hoe dat komt. Koelbloedig klinkt dan zijn commentaar: „Doe je best dat, als mij een kogel treft, ik toch niet zoo spartelde.”
Vier jaar later keert hij terug naar Elburg. Hij studeert voor ingenieur in Groningen en voor stuurman. Want hij wil maar één ding: naar zee! Als generaal-majoor Jetzo Edzard baron van Burmania Jan in 1756 meeneemt naar Vlissingen om hem te verleiden dienst te nemen bij het Engelse landleger, gaat deze echter naar het touwslagerswiel van Michiel de Ruyter, zijn grote voorbeeld. Hij verzucht: „O, konde ik ook eens zo een groot man zijn.” Van Burmania reageert: „Jongen! Gij zult het zeegat uit!”
En Van Kinsbergen gáát het zeegat uit. Van 1756 tot 1770 vaart hij aan boord van diverse marineschepen, in rang opklimmend van adelborst tot commandeur. In deze tijd verdiept hij zich in zeemanstactiek, waar hij een boek over schrijft, maar ook in de klassieken – Tacitus bijvoorbeeld. Onderwijl tekent hij heel verdienstelijk land- en zeekaarten.
Het echte werk begint wanneer de Staten-Generaal hem uitlenen aan het bevriende Rusland, dat in strijd is met het Turkse Rijk. De 36-jarige zeeman moet echter eerst te land het bevel voeren. Hij krijgt het commando over een regiment kozakken. Door de individuele benadering van zijn manschappen wint hij hun sympathie, zodat hij de bijnaam ”Vader der Kozakken” krijgt.
In 1773 mag hij alsnog de Zwarte Zee op om de opdringende Turken aan te pakken. Van Kinsbergen doet dat met verve. Tot twee keer toe verslaat hij dat jaar als vlootvoogd een sterker vlootonderdeel van de Turken, die zich met een „allerijselijkst geschreeuw” op de Russen storten. Op 23 juni overmeestert hij in een slag van zes uur met slechts twee Russische schepen met elk zestien kannonnen vier Turkse vaartuigen, met in totaal 181 stuks geschut.
Twee maanden later moet hij met vier marineschepen met tachtig kanonnen een Turkse invasie op schiereiland De Krim tegenhouden. De Turken hebben zeven oorlogsschepen met honderden kanonnen, een kanonneerboot, een brander én acht landingsvaartuigen met aan boord maar liefst 5000 man.
Tegen het bevel van zijn meerdere in gaat Van Kinsbergen in de aanval. Hij stuurt een schip naar voren om de Turkse vloot tot een aanval te verleiden. Die opzet lukt. Een Russische brander drijft af door draaiende wind, maar de Turkse aanval wordt door een agressieve tegenaanval van Van Kinsbergen afgeslagen. Het admiraalsschip van de vijand slaat na anderhalf uur zwaar beschadigd op de vlucht.
Vanwege deze huzarenstukjes wordt Van Kinsbergen gehuldigd door tsarina Catherina de Grote. Hij krijgt een onderscheiding in de hoogste Russische ridderorde, de Orde van Sint George, en wordt ”Held van de Zwarte Zee” genoemd.
In 1775 keert Van Kinsbergen terug naar Nederland, waar hij zijn carrière bij de vaderlandse marine voortzet. In 1780 raakt de Republiek voor de vierde keer in oorlog met aartsvijand Engeland. Op 5 augustus 1781 vallen zeven Engelse marineschepen op de Noordzee evenzoveel Nederlandse oorlogsschepen aan die een koopvaardijvloot beschermen. Ter hoogte van de Doggersbank proberen de bemanningen van de houten vaartuigen elkaars schepen aan flarden te schieten. Het Engelse admiraalsschip heeft het gemunt op Van Kinsbergen, maar deze gaat dwars voor het vlaggenschip liggen en geeft de Engelsen van katoen.
Na 3,5 uur houden de sterkere Engelsen het voor gezien. Hoewel de Slag bij de Doggersbank onbeslist eindigt, worden alle zeven marinekapiteins gehuldigd door stadhouder prins Willem V, die later persoonlijke vriendschap sluit met Van Kinsbergen. De zeer prinsgezinde zeeheld krijgt veel invloed op de maritieme politiek, maar het lukt hem niet de marine te centraliseren, wat hij graag wilde.
Ook al heeft de marineofficier hart voor zijn personeel, hij kan voor zijn ondergeschikten ook hard zijn. In de order voor de manschappen van de Argo schrijft hij in 1779: „Liever als een braaf Matroos of Soldaat sterven dan als Kontlekker en een oud wijf te leeven. Een braaf Matroos en Soldaat blijft nugteren en doet zijn pligt, een lage schelm zuipt om hart te krijgen.” Waarop hij dreigt met de doodstraf.
In 1786 trouwt hij met de Amsterdamse burgemeestersdochter Hester Hooft, weduwe van de Engelse bankier Clifford. Het huwelijk blijft kinderloos, maar Van Kinsbergen wordt er wel een vermogend man door.
In 1793 wordt hij opperbevelhebber van de vloot, die zich nu tegen de Fransen moet keren. Als deze twee jaar later toch de Republiek veroveren, neemt Van Kinsbergen op de loopplank afscheid van prins Willem V. Van Kinsbergen wordt aan de kant geschoven en vestigt zich na de dood van zijn vrouw, in 1795, in het huis van zijn vader in Elburg.
Daar volgt de derde episode in zijn leven: die van filantroop. In Elburg richt hij samen met het stadsbestuur het nog altijd bestaande Instituut voor Talen, Kunsten en Wetenschappen op.
Het overlijden van zijn vrouw, heeft hem echter sterk aangegrepen. Hij wordt ziek. Nadat hij is hersteld, vertrekt hij voor zijn gezondheid naar het landgoed Welgelegen in Apeldoorn. Hij blijft echter filantroop van Elburg en ondersteunt onder meer de spinnerij, de speldenfabriek en de azijnfabriek daar.
In beide Veluwse plaatsen wordt Van Kinsbergens verjaardag uitgebreid door de burgerij gevierd, met onder meer heuse defilés. Op 22 mei 1819 overlijdt de zeeheld, 84 jaar oud. Hij laat een vermogen van 1,4 miljoen gulden achter, dat hij via zijn testament zorgvuldig laat verdelen. Ook daarbij heeft hij oog voor de kleine man: een groot deel gaat naar liefdadigheidsinstellingen. Lijfknecht Koenraad erft de kleding.
Over Van Kinsbergens geestelijke erfenis is minder bekend. Wel dat hij van de weduwe van ds. Knottenbelt een boek van ds. Petrus Broes kreeg, getiteld ”De peinzende Kristen”.
Expositie
Het Museum Elburg wijdt tot en met 23 oktober een expositie aan een van de beroemdste Elburgers ooit, Jan Hendrik van Kinsbergen. Het in het voormalige Agnietenklooster gevestigde museum in de historische vesting van het stadje toont het leven van de zeeheld in drie facetten in evenzoveel zalen: jeugd, zeejaren en filantropie.
Het museum wil de jeugd boeien met een filmpje, puzzelkaart en podcatcher, een apparaatje waarmee de admiraal ‘zelf’ op verschillende punten vertelt over de expositie en meerkeuzevragen stelt.