Natuur in Japan: vereerd en verknoeid
Hoe natuur- en milieuvriendelijk zijn de grote godsdiensten? En wat merk je daar concreet van? Een serie artikelen over het verband tussen religie en natuurbehoud in diverse landen. Vandaag deel 5: Japan en het shintoïsme.
Supersnelle treinen, wolkenkrabbers en robots. Voor dat soort zaken moet je in Japan zijn. Maar Japan (qua omvang negen keer Nederland) is ook het land van de natuurgeesten. Shinto, letterlijk: weg van de goden, heet de religie die diep tussen de oren van moderne Japanners zit.
De natuur is volgens het shintoïsme de verblijfplaats van de goden; ze huizen in bossen, bergen, rivieren en watervallen en daarom verdient de natuur aanbidding en respect.
Het shintoïsme, schrijft Hans van der Lugt in zijn boekje over Japan (KIT-Landenreeks, 2003), gaat zover dat het geen onderscheid maakt tussen mens en dier. Vandaar dat in dit land zelfs een tempel is te vinden die is gewijd aan geconsumeerde walvissen.
Er is echter ook een andere kant: die van meedogenloze natuurvernietiging. Alex Kerr gaat er in zijn boek ”Dogs and Demons. The Fall of modern Japan” ook op in. „De steriliteit van het Japanse landschap (…) verraadt een ernstige crisis van de geest. Iets heeft ervoor gezorgd dat Japan zich met tanden en klauwen heeft vergrepen aan zijn eigen landschap.”
Kerr weet wel wat dat ‘iets’ is. Hij ziet het fout gaan in de negentiende eeuw, toen Japan vastbesloten was de enorme achterstand op het Westen in te halen door industrialisatie. En daarvoor moest zo goed als alles worden opgeofferd. De nederlaag van Japan in de Tweede Wereldoorlog deed daar nog een schep bovenop.
Een bijkomende factor is volgens hem het volgzame gedrag van burgers. „In Japan is daardoor alles zo mateloos, het land kent geen rem.” Als voorbeeld van omvangrijke verwoesting van natuur noemt Kerr de door de staat georganiseerde kap van natuurlijk bos om er productiebos van te maken. Verder werden waardevolle ”wetlands” drooggelegd, rivieren tot betonnen afvoergoten gemaakt. Nog fataler voor natuur en milieu was het toelaten van grootschalige industriële vervuiling.
De Nieuw-Zeelandse ecoloog Catherine Knight belichtte begin dit jaar in een artikel de belabberde staat van de Japanse natuurreservaten (“Natural Environments. Wildlife and Conservation in Japan”, The Asia Pacific Journal).
Ze stelt dat nationale parken er nauwelijks worden beschermd tegen menselijke verstoring. Het aantrekken van toeristen is zelfs een doel bij het toekennen van de natuurparkstatus, en daarom worden er wegen en golfterreinen aangelegd en huisjes gebouwd.
De invloed van het natuurvriendelijke shintoïsme lijkt beperkt tot de fraaie parken waarin grote shintotempels zich hebben opgesloten.