Kaas
Volgens mij kent iedere Nederlander het. Veel Nederlanders eten het dagelijks op brood. En om nog een stapje verder te gaan: ons land staat erom bekend. Ja, ik heb het over kaas.
De oorsprong van kaas ligt bij melk. Om van vloeibare melk een stuk kaas te maken wordt er stremsel aan de melk toegevoegd. Stremsel komt uit de lebmaag van een geslacht kalf en bevat een enzym. Dit enzym zorgt ervoor dat de voedingsstoffen uit de melk, zoals eiwitten en vetten, samenklonteren. Eigenlijk doen we de natuur gewoon na. Want de melk van de koe is bedoeld voor het kalf. In de maag van het kalf stremt de melk ook.
De kaasmaker die de melk heeft laten stremmen ‘hakt’ de gestremde melk vervolgens met zogenoemde snijroerders in kleine blokjes. Zo scheidt de melk zich in twee delen; wrongel en wei. Wrongel is de vaste vorm, daarvan wordt de kaas gemaakt. Voor één kilootje kaas heb je maar liefst tien hele liters melk nodig!
Wei is de vloeistof die overblijft. Deze zit vol nuttige stoffen, zoals mineralen. Voor het maken van kaas hebben we de wei niet meer nodig. Wel kan de wei gebruikt worden voor frisdranken en babyvoeding. De wrongel komt in een kaasvat en wordt samengeperst om het laatste vocht eruit te halen. Daarna wordt de kaas in een zoutbad gedaan. Dat geeft de kaas smaak, houdbaarheid en het zorgt voor een goede korstvorming. Na het pekelbad krijgt die mooie schijf een coating tegen uitdrogen en schimmel. Daarna mag de kaas gaan rijpen. Hoe langer dat duurt, hoe meer smaak. Zo zit er nog een heel verhaal achter dat gewone broodje kaas.