De wet
Galaten 2:19
„Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.”
Het eerste wat noodzakelijk is, dat we weten welke wet de apostel op het oog had wanneer hij zegt: „Ik ben der wet gestorven.” Deze vraag zal met weinig moeite beantwoord kunnen worden. Want de wet die hier bedoeld wordt, is de zelfde waarvan in vers 16 melding wordt gemaakt. Nu is het klaar dat dit de zedelijke wet is. Dat is immers die wet waarin wij van nature geneigd zijn onze rechtvaardiging en ons leven te zoeken, ofschoon wij die voorrechten daardoor nooit zullen verkrijgen.
Wanneer een zondaar uit de slaap van vleselijke gerustheid wakker gemaakt wordt en zijn geweten door schuldbesef ontroerd is, zoekt hij natuurlijkerwijze zijn heil in een godsdienstige gesteldheid van zijn gemoed. Sommige van zijn pogingen trekken zijn aandacht en geven hem voor een korte tijd een zwakke steun aan zijn hoop. Zijn taal is dan: „Wat moet ik doen opdat ik zalig worde?”
Dat het zo met zijn zaak voorstond, was de apostel ten volle overtuigd. Daarom verklaart hij zo dikwijls dat uit de werken van de wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden. Dat doet hij omdat dit een zaak van groot gewicht.
Abraham Booth, predikant te Londen
„De verloochening van eigen gerechtigheid volstrekt nodig”, 1775