Premier moet niet op kandidatenlijst staan
Lijsttrekkers die premier worden, werken polariserend, evenals een gekozen premier. Betrek de minister-president daarom van buiten Den Haag, stelt Leendert de Rijke voor.
Hoewel politici steeds benadrukken dat de verkiezingen op 9 juni gaan om de verdeling van 150 zetels in de Tweede Kamer, is er maar één heilige graal in politiek Den Haag: het torentje. RTL bracht de ridders van de ronde rafel bijeen in een heus premiersdebat en de vraag wie nu eigenlijk premierskandidaat is voor de VVD bepaalt voor sommige kiezers of zij al dan niet hun stem op die partij uitbrengen.
Historicus Meine Henk Klijnsma en hoogleraar staatsrecht en senator voor D66 Hans Engels bepleiten in NRC Handelsblad van 25 mei de invoering van een aparte stem op een premierskandidaat. Zij wijzen er ter onderbouwing op dat in het verleden de grootste partij lang niet altijd de minister-president leverde, dat er tegenwoordig een maatschappelijke behoefte is aan personalisering van de politiek en dat juist de grootste kemphanen door het Nederlandse coalitiesysteem nogal eens tot elkaar worden veroordeeld.
Het is de vraag of deze oplossing werkt. De minister-president dient vooral een representant van het hele kabinet te zijn en moet dan ook partijpolitieke verschillen kunnen overbruggen. Die eigenschap kan de lijsttrekker van een politieke partij maar heel moeizaam tot uitdrukking brengen.
Het debat tussen lijsttrekkers lijkt per definitie forse polarisatie in de hand te werken, niet alleen tussen partijen maar ook tussen personen. Opmerkelijk daarbij is de tendens dat juist de grote, zogenaamde volkspartijen zich steeds meer op dat pad begeven. Woorden als „u draait en u liegt” en „u bent een verkoper van politieke woekerpolissen” zijn exemplarisch, net als de aanval van Rutte op Cohen waarbij diens vaardigheden als burgemeester van Amsterdam ter discussie werden gesteld.
Los van de inhoudelijke waarde van deze argumenten moeten we ze debattechnisch scharen onder het fenomeen ”op de man spelen”. Toch zijn ze lonend, zo blijkt uit de peilingen.
Dit soort moddergooien is nu juist ook het kenmerk van presidentsverkiezingen. Wie herinnert zich niet de aanvallen onder de gordel in de strijd tussen Obama en McCain? De gekozen premier is dus geen oplossing voor de polarisatie binnen een coalitie, omdat hij, evenmin als de lijsttrekkers in het huidige kiessysteem, een verbindende factor kan vormen.
Wat is dan wel een constructieve oplossing? Allereerst zou het helpen als de lijsttrekkers hun pijlen niet op personen, maar op partijen richten. Maar ook een vaardig debaterende lijsttrekker die het spel eerlijk speelt is niet altijd een bruggenbouwer. En helaas lijkt de tendens te zijn dat winnende lijsttrekkers juist polariseren.
Daarom is het zeer verstandig dat Alexander Pechtold persoonlijk nadrukkelijk niet op zoek is naar de graal van Den Haag – officieus gelden Hans Wijers en Alexander Rinnooy Kan als premierskandidaten van D66. De partij presenteert daarmee de beste oplossing voor het polarisatieprobleem: de minister-president moet bij voorkeur iemand zijn die niet op de kandidatenlijst van een van de coalitiepartners staat, maar iemand van ‘buitenaf’.
De auteur studeert bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.