Marco den Toom (V, slot)
Marco den Toom sluit met zijn vijfde weblog de discussie die hij met Dirk Zwart voerde af. Maandag geeft Dirk Zwart op zijn weblog zijn slotreactie.
Beste Dirk,
Nou, nou, je had er wel zin in deze keer! Ik loop je punten even één voor één langs:
-Inderdaad heb ik contact gehad met iemand die niet blij was over ‘the way how’ van de door jou geciteerde gesprekken. Maar waarom zit je nu te gissen naar een naam?! Heb je dan geen enkel besef dat je daarmee mensen in verlegenheid brengt? Als deze discussie ten einde is, wil ik je privé best mailen over wie ik het heb, maar niet op deze manier. Namen zijn mensen.
-Je hebt gelijk, ik ken niet alles wat je in je stichting promoot en ik had dit zijspoor misschien een week eerder moeten aanhalen om het te betrekken in deze discussie. Maar als ik het over de „levensvatbaarheid” van geestelijke muziek „zonder sponsorgelden” heb, dan heb ik het volgens mij niet over commercie. Commercie is het ene uiterste (met uitsluitend het doel winst te maken), kunstmatig bestaansrecht is het andere uiterste. Daartussen zit nog heel wat. Laat ik het zo zeggen: mijn muziek heeft in elk geval niet de insteek van ‘veel geld verdienen’, anders zou ik totaal anders componeren. Wel zoek ik naar een ‘begrijpelijke’ taal. Ik geef toe, ook de begrijpelijkheid van mijn ‘diepgang’ is niet voor iedereen weggelegd: een absolute vereiste is dat je de wil hebt er íéts in te zien… Er zijn mensen die dit hebben, en dat geeft gelukkig voldoende inkomsten om van te leven. Als dat niet het geval was, zou ik –denk ik– niet tegen wil en dank muziek blijven schrijven. Maar, al zou ik (naast een geestelijke oprechtheid) wel een commerciële insteek hebben, wat dan nog? Volgens mij is werken voor je geld vrij legitiem. Nog sterker, het is een opdracht.
-Als ik jou betitel als een ”niet-ingewijde”, heb ik het niet over je kennis van muziek in het algemeen, maar over de kennis van muziek binnen het genre waarin ik werk: je hebt er immers niets mee. Een van de eerste uitlatingen die je deed tijdens ons interview was „dat je die refojongens allemaal niet zo kende.” Hieruit trek ik de conclusie dat je daarin dus niet ‘ingewijd’ bent. Voor mij geldt hetzelfde, maar dan als het gaat over de ‘cantorijmuziek-jongens’.
-Over de begrijpelijkheid van diepgang. Ter illustratie heb ik in ons dubbelgesprek het slotdeel van jouw kerstcantate ”De wijzen uit het oosten” ter sprake gebracht. Zoals gezegd gaat de klankvoorstelling mij daar wat boven de pet: je hebt iets heel vrolijks voor ogen, terwijl ik het ervaar als een geordende chaos. Ik vind dat niet fout of zo, maar dat geluid past in mijn ogen meer bij de verklanking van bijvoorbeeld het Laatste Oordeel. Dit bedoel ik niet denigrerend, maar jouw ‘taal’ is (soms!) anders dan die van mij of die van een eenvoudige luisteraar. Ik zie het als een compliment als je mij als componist die laatste groep te veel vindt „bedienen.”
-Mijn muziek is zeker niet verheven boven kritiek. Kritiek erop is dan ook niet per definitie kritiek op God. Volgens mij ben ik duidelijk genoeg geweest: het gaat om je ‘toon’. Als je oprecht de intentie hebt om iemand op te bouwen, dan brand je hem niet eerst volledig af, dat slaat nergens op.
-Toen je bij mij thuis was, vond je mijn muziek inderdaad ‘overdone’. De deeltjes met alleen pianobegeleiding zouden eerlijk zijn en zich niet „meer voordoen dan ze zijn.” De delen waar alles „uitgeorkestreerd” was gingen ‘over the top’. Als ik, met deze opmerkingen in het achterhoofd, luister naar jouw –wat soberder geïnstrumenteerde– werken, concludeer ik dat je veel toeters en bellen overdreven en functieloos vindt.
Mijn slotevaluatie na deze weblogsessie: ik vind dat je je problemen met mijn muziek had moeten relativeren aan de hand van je nu eindelijk gestelde punt: de ”ambachtelijke/technische zin”. Àls je het over kwaliteit hebt, was dát volgens mij de enige juiste insteek geweest. Als je volgende week dan eindelijk met technisch problematische voorbeelden zou gaan komen, is dat dus helaas te laat, we gaan nu immers afronden. Eigenlijk best jammer, ik had het oprecht niet erg gevonden als ik nog iets van je had kunnen opsteken.
Mede omdat ik weet dat mijn muziek in technische zin niet onder de maat is (daarmee zeg ik niet dat ik op één lijn sta met grote componisten), ben ik de discussie met je aangegaan. Ik heb veel studie gemaakt over de ins en outs van allerhande fluiten, hobo’s, strijkers, slagwerk, koper en hoe je ze functioneel kunt instrumenteren. Elk instrument heb ik, samen met een bijbehorende professional, meerdere keren onder de loep genomen. Ook diverse vocale solisten en componisten vraag ik –nog steeds– regelmatig om commentaar en advies. Ik zeg niet dat dit er per definitie toe zou leiden dat mijn muziek daarom ”goed” is, wel dat er volgens Échte kenners geen onoverkomelijke technische problemen in staan.
Met de insteek die jij in deze discussie had, wilde je kwaliteit ‘meten’ aan de hand van andere argumenten: het sentimentgehalte van mijn harmonieën, mijn „neiging tot het spectaculaire”, et cetera. Daarbij had je overigens wel gelijk dat ik soms stijlen met elkaar vermeng. Bij een barokkig intro van één van mijn oratoriumdelen knipoog ik binnen een paar maten al naar een aanpak die jou doet denken aan Van Otterloo. Jazeker, dit alles in volle bewustzijn. Dat vind ik nu leuk en verfrissend, ik wil niet laten zien hoe goed of hoe slecht ik wel niet iets in Händelstijl kan maken. Mijn insteek maakt muziek echter niet tot ”slechte muziek”. Door niet in te gaan op het technische aspect, kun je nooit aantonen dat wat voor muziek dan ook onder de maat is. Vandaar dat deze discussie inderdaad nergens toe geleid heeft.
Om die reden ga ik dan nu maar in op je vraag over mijn conservatoriumopleiding.
Tijdens mijn conservatoriumstudie in Utrecht was ik inderdaad niet vrij van eigenwijsheid. Nu ik, jaren later, bij Jacques van Oortmerssen (hoofdvakdocent orgel in Amsterdam) ben terechtgekomen, werd het ‘waarom’ van die ‘eigenwijze’ tienerhouding pas echt duidelijk. In Utrecht was speeltechniek geen hoofdzaak; zonder dat de basis goed zat, begon je direct met triosonates. Vanaf het eerste jaar had ik bij intensieve orgelstudie echter te kampen met rugklachten. Als reactie op mijn ‘hulpkreten’ hieromtrent, zei mijn hoofdvakdocent: „nou, je zit keurig recht hoor, misschien moet je maar eens naar een dokter gaan.” Te kort door de bocht, maar met woorden van die strekking moest ik het de komende jaren doen.
Deze rugproblemen, soms in combinatie met verplicht in te studeren orgelwerken die niet mijn voorkeur hadden, leidden tot veel onvrede, want er bestond voor mensen met mijn lengte, houding of verkeerde bewegelijkheid geen visie of plan van aanpak. Dankzij de enorme stimulans van mijn ouders heb ik doorgezet en het diploma behaald. Toch wilde ik verder. Zodoende ben ik een paar jaar piano in Mülheim an der Ruhr (Dld.) gaan studeren en kwam IK uiteindelijk dus terecht bij Jacques van Oortmerssen. Bij hem vond ik wat ik in Utrecht miste: spelen zonder fysieke belemmeringen. Heerlijk! Ik heb het enorm druk, daarom ben ik nog lang niet waar ik zijn wil. Maar we blijven studeren!
Van een conservatoriumopleiding ‘an sich’ heb ik altijd de noodzaak ingezien. Veel vakken dragen bij tot de algemene muzikale ontwikkeling die een muzikant nodig heeft. Desalniettemin, de lesmethode van Utrecht zal nooit mijn aanbeveling krijgen; ik weet inmiddels beter.
Dirk, jij hebt ervoor gekozen geen conservatoriumdiploma te behalen. Voor iemand met jouw visie is dat opmerkelijk. In ons eerste persoonlijke gesprek zijn we daar helaas niet verder op ingegaan. Ik ben benieuwd naar de redenen waarom je nooit een conservatoriumstudie hebt afgerond. Bracht het ook niet wat je had verwacht?
Mijn laatste weblog wil ik graag toepasselijk afsluiten. Ik kan het nog haast niet bevatten, maar het lijkt wel of dat we het op een belangrijk punt eens zijn geworden:
Toen ik afgelopen week wat surfte op het internet, kwam ik een uitgebreide column van Gerrit Veldman tegen over onze discussie (zie www.gerritveldman.nl). Aan de reactie die jij onder zijn verhaal schreef, zag ik dat je het stuk ook had gelezen. Eén citaat van jouw reactie wil ik daar graag even uitknippen: „En van mijn muziek hebt u kennelijk ook nog weinig gehoord. Dat geeft helemaal niet, maar heb er dan geen oordeel over!”
Beste Dirk, al is Veldmans verhaal –in tegenstelling tot het jouwe– absoluut niet denigrerend getoonzet, dit is precies hét commentaar dat ik op jou had toen je in je boek –nadat je op mijn website slechts een paar minuten aan luistervoorbeelden van mijn oratorium had gehoord– een veel feller oordeel schreef. Nu ik lees dat je inmiddels dus ook vindt dat je „na weinig van iemand gehoord te hebben” geen oordeel mag hebben, zijn we het na vijf weken gewoon hartstikke eens. Je overdrijft zelfs een beetje! Een mooier einde van deze discussie kan ik me haast niet voorstellen. Daarom ga ik mijn koffers maar eens pakken. Fijne vakantie!
Marco
Marco den Toom (IV)
Beste Dirk, ook al val ik in herhaling, het blijkt nogmaals nodig duidelijk te maken waarom ik een discussie met je wilde: in je boek worden dominees, recensenten, dichters, componisten, organisten, maar ook amateurmusici van allerlei komaf, bekritiseerd. Geen probleem! Maar helaas gebeurt dit soms op een kwalijke manier: c’est le ton qui fait la musique. Bovendien worden er, tot ergernis van betrokkenen, ongevraagd persoonlijke mails of theegesprekken geciteerd. Mijn belangrijkste gespreksmotief was je te laten inzien dat deze benadering onnodig kwetst en daarom niet de juiste is. Dit niet zozeer ten gunste van mijn persoon –al was ik voor deze discussie het meest voor de hand liggende voorbeeld– maar in algemene zin. Helaas is dit me niet gelukt.
Ik had je om een ‘recensie’ gevraagd met de hoop dat je hierin met punten zou komen die je het ‘recht’ gaven fatsoensnormen te negeren. Maar je argumenten waren uiteindelijk te herleiden tot een persoonlijke smaak of rationaliteit. Bovendien waren sommigen op jezelf van toepassing en misten daarom het doel. In antwoord op mijn vorige blog schrijf je: „Waarom kom je nu met een ‘tegenaanval’ op mijn muziek?” Wat ik geprobeerd heb is je een spiegel voor te houden met wat simpele liedjes van jouw hand. Dat je desondanks nog steeds boos wordt als je muziek hoort die in jouw ogen ‘goedkoop’ is, vind ik opmerkelijk.
Over je reactie op die vermeende “tegenaanval”: fijn te horen dat je je modulaties en ‘songteksten’ voor jezelf kunt rechtvaardigen. Ik had niets anders verwacht. Dat kan elke componist over eigen werk. Conclusie: elke muzieksoort bevat ‘trucjes’ die een niet-ingewijde al snel als goedkoop kan ervaren. Voor een diepere tweede laag heeft hij niet per definitie oog, zeker niet als de eerste al niet past binnen zijn ‘smaak’. Jij ziet in mijn muziek uitsluitend die eerste laag. Daarbij heb je geen voelsprieten/behoefte een diepere lading te doorgronden. Dat hoeft ook niet. Toch plak je er wel allerhande etiketten op.
Muziek is er in eerste instantie niet om kunstzinnig gevonden te worden, maar om mooi te zijn. Bij christelijke muziek komt daar een essentiële hoofdzaak bij: het aanbidden en/of loven van God. Een muzikale diepzinnigheid aan de oppervlakte leidt af van dit hogere doel. Jij zoekt die diepzinnigheid hier wel en hebt zelfs een stichting waarmee je dergelijke muziek promoot. Deze is volgens je boek echter afhankelijk van sponsoring. Dient geestelijke muziek (zeker als het een evangeliserend karakter heeft) niet toegankelijk genoeg te zijn om levensvatbaarheid te hebben zonder die sponsorgelden? Zet jij je zinnen niet te veel op muziek die alleen een kunstmatig bestaansrecht heeft?
Om de lezer ook een indruk te geven van mijn werk denk ik dat het goed is iets te laten horen. Klik hier voor een opname van het slotkoor (”Vader in de hemel”) uit het oratorium ”Jezus op aarde”. Het wordt gezongen door mijn koor Jubilate Deo uit Woudenberg. De tekst, het ”Onze Vader”, is in drieën onder te verdelen. Mijn muzikale verklanking heeft diezelfde indeling.
Iets meer over de achterliggende gedachten bij het slotgedeelte van dit deel (“Want van U…”). Dit is geïnspireerd op de tekst: “Laat ál wat adem heeft, loven de HEERE”. Vandaar ‘al die overdreven toeters en bellen’ erbij. Na ruim vijftig minuten muziek over het leven van Jezus moest er in mijn ogen een grote lofprijzing komen. Het resultaat is mijn manier om God te bejubelen. Daar hoeft niemand zich mee te vereenzelvigen, maar als ene Dirk Zwart het afdoet als inferieur, gaat dat te ver.
Omdat ik bij dit gedeelte iedereen uit volle borst wil mee laten zingen, hoorde er een aanstekelijke melodie bij. Om het ‘oneindige’ van de lofprijs te onderstrepen, eindigen de muzikale zinnen geen van alle op de grondligging van de ‘eerste trap’: het moest doorgaan. Omdat we God in ‘alle toonaarden’ moeten loven, volgt ook nog eens een (door jou verfoeide) modulatie. Pas bij het “amen” (het zal waar en zeker zijn!) belanden we eindelijk weer op de tonica.
In mijn oratorium zoek ik –voor voldoende variatie binnen een uur muziek– bewust naar stijlcontrasten (die jij dus weer ziet als bezwaar). Ook componeer ik er begrijpelijke (!) diepgang in. Iets daarvan in de vorige alinea. Daarbij bid ik om inspiratie en zegen. Ik ervaar hierin verhoring en ben oprecht dankbaar dat er mensen zijn die „meer dan iets” kunnen met mijn werk. Zou ik me die verhoring inbeelden of maakt God hier een ‘fout’ in jouw ogen?
Als er iets is wat jouw visie „dat dit écht over de schreef gaat” zou rechtvaardigen, zou ik in feite godslasterlijk bezig zijn door Hem toch de eer van mijn werk te geven. Heb je er wel eens bij stilgestaan, en dan hoeven we echt niet alleen aan Bach te denken, dat een componist zich afhankelijk kan opstellen naar de enige echte Inspirator? Doordat dit ook mijn oprechte intentie is, kan ik daarom dus inderdaad wat „beledigd” zijn overgekomen: dit gaat veel dieper dan het belachelijk maken van alleen mij of mijn medemens.
Omdat ik geen enkele poging meer wil doen je hieromtrent op andere gedachten te brengen, ga ik volgende week toch maar in op je niet terzake doende vraag over het conservatorium.
Marco
Maandag reageert Dirk Zwart in zijn weblog op deze site.
Marco den Toom (III)
Beste Dirk,
Hartelijk dank voor je verhaal. Een stuk waarbij je laat zien dat je ook heel goed recensies kunt schrijven zonder met modder te gooien! Als je dagboek in deze sfeer zou zijn geschreven, was het zeker niet nodig geweest een discussie met je te beginnen.
Het belangrijkste discussiepunt blijft nog onbesproken: zonder met Bijbelse argumenten te komen, heb je als christen je medemens, zeker als het gaat om geestelijke zaken, niet publiekelijk belachelijk te maken. Dat dit prima kan –wil je een punt maken– heb je met je laatste blog aangetoond.
Echter, alles wat je nu schrijft over cliché, neiging tot spektakel, effectbejag, voorspelbaarheid et cetera is natuurlijk zo persoonlijk als het maar kan. Wil muziek voor mij boeiend zijn, dan moet er kennelijk iets gebeuren wat jij verfoeit (en dat heeft niets met een term als ”gaaf” van doen). Ik geloof, net als jij, in mijn eigen smaak. Wel gun ik iedereen hierin een persoonlijke vrijheid. Een uiterst onprofessionele handicap is als een musicus zich irriteert aan andere invalshoeken.
Het is nu heel gemakkelijk een groot gedeelte van je ‘aanmerkingen’ toe te passen op jouw eigen werk. Laat ik ter illustratie slechts een klein ‘koekje van eigen deeg’ geven. Daarmee niet aangevend dat je dit persoonlijk allemaal niet mag vinden, wel dat je met twee maten meet.
In mijn een uur durende oratorium moduleer ik inderdaad een keer of wat. Je vindt dat een ”trucje”. Prima, laat het dat ook gewoon maar zijn dan. Het dient het doel dat wordt beoogt en dat is bijvoorbeeld als het koor op dat moment een functioneel enthousiasmerende puls nodig heeft.
Nu jouw verhaal. Verbazingwekkend om te zien dat jij jezelf er ook toe hebt laten verleiden dit tot zes keer toe (!) te doen in een nog geen vier minuten durend stukje (”Paasoratorium”, deel 13). Zeker als ik een gedeelte van de tekst ernaast leg: „…de afgrond ingegaan, gedaald in Gods ravijnen. | De diepte ingegaan…” Met zulke woorden steeds maar weer omhoog moduleren? Naar beneden zou toch passender zijn?
Is dit dan hoe je bedoelt dat muziek bij de tekst moet passen? Sorry, maar áls je het zelf zo goed weet, moet je daar ook naar handelen!
Op je site las ik ergens: ”Dirk Zwart goes pop”. Die kop wekt de suggestie dat je niet echt in je eigen antipopulaire houding gelooft. In mijn nieuwsgierigheid klikte ik verder en kwam bij een noten- en luistervoorbeeld van het onlangs door jou geschreven liedje: ”Jouw adem doet ons opstaan”. Een onderschrift in de muziek gaf aan dat ”Jouw” ook kan worden vervangen door ”Uw”. Hieruit concludeer ik dat Jezus Christus hiermee wordt bedoeld. Is dát dan dé manier om de Zoon van God eerbiedig aan te spreken of te bezingen? Voor de lezer ter illustratie de complete tekst:
Alleluia (30x).
Jouw adem doet ons opstaan,
heel de aarde een nieuw gezicht (12x).
Dit wordt in vierenhalve minuut eindeloos herhaald. Beluister hier de mp3.
Mijn eerste gedachten: „Zou Dirk nu echt niet door hebben dat dit liedje al zijn eigen ‘wetjes’ overtreedt? Moet ik die man echt serieus blijven nemen?” Dit is toch gewoon een braaf, klassiek gezongen opwekkingsliedje waaruit krampachtig alle syncopen zijn weggeschreven (foei Dirk, wel in stijl blijven!)? Of is dit wat je in je boek bedoelt met ”Olvarit voor Gods kleutertjes”? Om opbouwend te blijven: inderdaad, als je goed zoekt zijn er vast liedjes te vinden met nog minder tekstuele inhoud.
Over de film/musical ”Jesus Christ Superstar”: Jezus wordt hier als ‘personage’ nagespeeld. Principieel kan dat voor mij niet. Om die reden heb ik het stuk nooit gezien of gehoord. Je stelling dat geestelijke muziek niet mag dienen als amusement onderschrijf ik overigens volledig. Alleen zie ik de term ”amusementsmuziek” kennelijk anders dan jij. Dit heeft er vast mee te maken dat ik emotioneel anders in elkaar zit.
Omdat je deze week alleen bent ingegaan op de vraag om mijn muziek eens wat dieper te bekritiseren ben je er nog niet aan toe gekomen tal van andere opmerkingen van mijn vorige weblog te beargumenteren. Ik ben vooral erg benieuwd naar je reactie op mijn tweede (over het componeren op succes) en één na laatste alinea (over de ”Marco den Toompjes”). Ook hoor ik graag wat je ertoe gebracht heeft je eigen principes te verloochenen met je liedje ”Jouw adem doet ons opstaan”. Zou je deze week eens tijd willen maken deze drie punten toe te lichten?
Marco
Maandag reageert Dirk Zwart in zijn weblog op deze site.
Marco den Toom (II)
Beste Dirk, Geen probleem, we wachten geduldig nog een paar dagen op je ‘aanmerkingen’. In je betoog van deze week gelukkig wel een aantal andere punten waarop ik kan inhaken.
Ik lees dat je ervan uitgaat dat we beiden goede bedoelingen hebben met onze muziek en dat we schrijven „naar beste vermogen.” Ook schrijf je dat het lastig is vast te stellen met welke muziek God wel en niet ‘gediend’ is. Daarnaast kom je met een toepasselijke Bijbeltekst uit Filippensen 4. Aan de hand hiervan concludeer je terecht: „Het probleem is alleen dat we met deze tekst nog niet verder komen (…), wat de een ‘waardig’ vindt, vindt de ander ‘onwaardig’.”
Dit zijn nu precies dé objectieve argumenten waarom je in je boek veel te ver gaat: je trekt grenzen die niet zijn vast te stellen. Laat ik hier wat dieper op ingaan.
In je boek schrijf je ergens: „Bah, wat een goedkope, op het succes geschreven muziek”, wanneer mijn oratorium ”Jezus op aarde” ter sprake komt. Je gaat er op dat moment dus van uit dat ik componeer ‘op het succes’. In je weblog veronderstel je echter dat mijn bedoelingen (vanuit het hart) ongetwijfeld goed zijn. Dit staat haaks op elkaar. Kan ik hieruit concluderen dat je van mening bent veranderd sinds ons interview? Dan komen we ergens!
Natuurlijk mogen en moeten we elkaar bekritiseren op elkaars daden en producten, maar dan wel opbouwend. Om een voorbeeld te noemen: ergens in je boek schrijf je over het meeklappen tijdens opwekkingsliederen: „Ik erger me eraan als ik het mensen zie doen, het ziet er dom uit.” Laat ik vooropstellen, zelf heb ik hier ook geen speciale binding mee, ook niet met veel muziek uit deze scene, maar over dat klappen denkt de dichter van Psalm 47 in ieder geval heel anders. Om jouw mening dus op zo’n manier wereldkundig te maken, draagt, vanuit christelijk perspectief, niet echt bij aan de promoting van ‘goede kerkmuziek’. Zo zeg je het beter: „Wat de een ‘waardig’ vindt, vindt de ander ‘onwaardig’.” Natuurlijk kunnen opmerkingen over muzikale fouten daarentegen wel zinvol en opbouwend zijn. Blijf hier dan bij en kom enkel met concrete, foutloze (!) voorbeelden.
In je boek kom je overigens slechts één keer met een illustrerend notenvoorbeeld. Helaas valt er wel wat af te dingen op de uitwerking ervan. Je schrijft op pagina 214 hoe lelijk band-arrangementen van een psalm kunnen zijn. Daarbij geef je de eerste regel van Psalm 65 als notenvoorbeeld. Eerst traditioneel, zoals een organist dit zou mogen doen, vervolgens in een band-arrangement. Een prima verhaal, maar het ‘betere’ orgel-gerelateerde voorbeeld bevat een wel heel foute kwintparallel (alt/tenor, zesde/zevende melodienoot) die stilistisch toch echt niet valt goed te praten.
Dirk, natuurlijk is het een beetje flauw met zo’n voorbeeld te komen. Geen enkele collega zou ik hiermee hebben lastiggevallen, maar je ‘alles-maar-bekritiserende-schrijfwijze’ vraagt om een reactie in deze trant. Je hebt zelf prachtige dingen geschreven en je hebt het niet nodig dit op wat voor manier dan ook te verheffen boven andersoortige geestelijke muziek.
Wat ik hiermee zeggen wil: het is zinloos volgende week met een lijstje ‘foute of minder geslaagde noten’ uit mijn muziek te komen. Die staan d’r vast in, ik wil ze je desnoods zelf aanreiken. De discussie is hierom begonnen dat sommige genres volgens jou afkeurenswaardig zijn als het gaat om de verklanking van geestelijke teksten. Gevoelsmatig (!) zal ik het hierin –bij andere stijlen– misschien nog wel met je eens zijn ook. Ik wil niet vromer zijn dan de paus, maar alleen Bijbelse argumenten zijn gerechtvaardigd om te komen tot een publiek verwerpelijke houding. Gevoel en smaak doen er dan niet toe. Met je conclusies, die ik voor je heb samengevat in de eerste alinea van deze blog, lijk je dit overigens te bevestigen.
Tot slot nog een opmerking wat betreft ”de ander uitnemender achten dan jezelf”. Je zegt dat dit vooral slaat op de ander als medemens en medegelovige. Ja, ik snap dat een minder geslaagd product van de timmerman hier niet veel mee te maken heeft. Geestelijke muziek is echter verweven met het geloof van de maker. Dan zijn muziek en componist toch onlosmakelijk verbonden met ”medemens en medegelovige”? Maak je iemands creatie belachelijk, dan raakt dat altijd de maker. Ik lach er maar om, maar de door jou nogal eens aangehaalde term ”Marco den Toompjes” is kleinerend en heeft niets te maken met ”iemand in z’n waarde laten”. Als je mij en de groep die daar kennelijk onder valt oprecht ziet als medegelovigen, qua intentie muziek makend voor ”de goede zaak”, is er op z’n minst iets aan te merken op deze schrijftoon.
Wat betreft je vraag over mijn conservatoriumtijd kan en wil ik je natuurlijk uitgebreid antwoorden, maar een en ander lijkt me inhoudelijk niet ter zake doende voor deze discussie.
Marco
Maandag reageert Dirk Zwart in zijn weblog op deze site.
Marco den Toom (I)
Naar aanleiding van een onlangs gepubliceerd kerkmuzikaal dagboek van Dirk Zwart voelde ik me geroepen een gesprek met hem te arrangeren. Naar mijn idee werd er in zijn boek namelijk wat ongefundeerd in de rondte geslagen over werk van componisten met een andere invalshoek dan de zijne. Recentelijk heeft het RD een samenvatting van dit gesprek gepubliceerd onder de kop ”Twee muzikale werelden”.
Nog nooit heb ik naar aanleiding van een krantenartikel zo veel reacties gekregen. Tsjongejonge, één en ander leeft blijkbaar wel. Terwijl de één zich afvraagt: „Man, waar begin je aan?”, vindt de ander het een zeer positief gespreksinitiatief. De meest ontnuchterende reactie kwam toch wel uit Ede. Na afloop van een koorconcert werden alle musici bedankt. Toen ik aan de beurt was, ging er iemand staan en zei heel droogjes: „Bravo voor je spel, zo had Dirk het gewild…!”
Hoewel een en ander veel stof heeft doen opwaaien, kijk ik zelf een beetje met een onbevredigend gevoel terug op het gesprek. Dirks boek propageert dat geestelijke muziek een bepaald niveau moet hebben wil het door de beugel kunnen voor kerkelijk gebruik. Daarmee begeeft hij zich op gevaarlijk terrein en stelt hij bedoeld of onbedoeld ‘regels’ waar muziek aan dient te voldoen wil deze de Allerhoogste waardig dienen. Maar om nu publiekelijk een oordelende sfeer te creëren dat God geen juiste eer krijgt met muziek die –volgens Zwart– moet worden vergeleken met een zak patat, is mij een brug te ver. Zonder het bloed van Jezus is immers niets van ons ‘goed genoeg’. Bovendien is het God Zelf die persoonlijke gaven heeft geschonken. Het is nogal wat om met menselijke ‘regels’ de intentie van juist gebruik hiervan in twijfel te trekken of in ieder geval een denigrerende sneer te geven.
In het gesprek met Dirk had ik gehoopt feiten te horen die zijn stelligheid wat meer zouden toelichten. Helaas kwamen die niet. Sterker nog, met de kwaliteit van onze (in ieder geval mijn) muziek bleek eigenlijk niets onoverkomelijks mis. Alleen de stijl en sfeer deugden niet. Het genre zou niet passen bij een verklanking van geestelijke teksten. Toch heeft dit niets met niveau te maken, maar met smaak. Als Neerlandicus maakt Dirk met dit foutief woordgebruik geen sterke indruk.
Maar als we het over Nederlandse kerkmuziek hebben, hoe zou deze überhaupt overleven als die op smaak wordt geoordeeld door een christen uit een totaal andere cultuur? Wat te denken van een Messiasbelijdende Jood of een Surinamer? Zou God een boodschap hebben aan stijl en sfeer wanneer de intentie oprecht is? Vanuit Bijbels oogpunt is er in elk geval géén denigrerend punt te maken met woorden als ”bah”, ”populistisch”, ”goedkoop”, ”effectbejag”, ”kan echt niet door de beugel” of ”Olvarit voor Gods kleutertjes”.
Om nog een poging te doen een wat meer beargumenteerde reactie te krijgen, lijkt het me goed deze blog wat persoonlijker te maken.
Dirk, als er compositorisch niet echt iets op onze muziek valt aan te merken, denk ik dat je het publiek toch een meer bevredigende argumentatie moet geven wil je je veroordelende commentaren kunnen rechtvaardigen.
Je hebt gemerkt dat ik er, mits onderbouwd, voor opensta. Zoals ik in je boek heb geproefd, maar zeker ook op de manier waarop ons gesprek plaatsvond, krijg ik de indruk dat je bent vastgegroeid in een starre, persoonlijke visie. In een gesprek als voorgenomen kun je alleen iets van elkaar begrijpen als je je ‘hemd wilt uitdoen’ en openstaat voor andere benaderingen.
God heeft onze smaakpolitie of kwaliteitsnormen niet nodig om muzikaal gediend te worden. Er waren farizeeën die op de hoek van de straat stonden te bidden en dankbaar waren beter te zijn dan de anderen. Zouden ze ook gedankt hebben dat hun muziek meer stilistisch was? Geen idee. We weten wel wát Jezus van hun wettische totaalhouding vond! Natuurlijk is het gerechtvaardigd een pleidooi te voeren voor je persoonlijke visie. Maar Bijbels gezien dienen commentaren opbouwend te zijn, de ander uitnemender achtend dan jezelf. In jouw houding wordt deze insteek gemist.
Ik ben benieuwd of je iets van je eerder gedane suggesties en uitspraken wilt toelichten, nuanceren of rectificeren. Iedereen zegt of schrijft tenslotte wel eens iets minder gelukkigs… Het is enkel de kunst dit op gezette tijden te erkennen.
Marco
Klik hier voor het eerder gepubliceerde tweegesprek tussen Marco den Toom en Dirk Zwart.