Op zondag in kamerjas in de optocht
Gegeven ons tijdsbeeld lijkt het waarschijnlijk dat in de toekomst meer nieuwe straten naar sportlui, cabaretiers en wereldlijke spraakmakers zullen worden vernoemd dan naar geestelijken. In oude wijken van dorpen en steden herinneren straatnamen nog aan doorluchte voorgangers. Een Smijtegeltstraat in Middelburg ligt voor de hand. En een straatnaam in Odoorn voor de ooit spraakmakende, ultravrijzinnige ds. H. van Lunzen mag ook geen verwondering wekken. Hij kreeg zelfs een standbeeld. Figuren uit de Doleantie spannen de kroon; Kuyper voorop, hoewel Herman Bavinck er ook zijn mag. Soms mag men ernaar gissen waarom de ene weleerwaarde wel en de andere geen straat kreeg toebedeeld.
De gemeente Ede kent een ”Ds. Muntinglaan”, genoemd naar Henricus Muntingh (met h!), die er van 1767 tot 1790 predikant was. Waarom een straatnaam? Hij was een „Oranjedominee” en niet zo zuinig ook. In de strijd tussen prinsgezinden en patriotten liet hij zich niet onbetuigd. In de zondagse gebeden vergeleek hij de prins met koning David. En de acties der prinsgezinden, die soms joelend door Ede trokken en ruiten ingooiden bij de tegenstanders, waren hem niet ongevallig.
Het gebeurde op zondag 8 maart 1875 dat een groep met oranje getooide boeren de kerk binnenstapte, waarna de patriotten eruitliepen. ’s Middags verschenen er minstens dertig boeren met geweren gewapend bij de pastorie. De dominee was toen op bezoek bij de bakker. Dus in optocht daarheen. De pastor had zo’n plezier in de vertoning dat hij voor de boeren een vat bier liet aanrukken. De bakker deed er ook nog een schepje, oftewel een vat bovenop. Het gevolg was een halfdronken schare. Omdat vanwege het zingen van ”Vivat Oranje” de kelen droogden, liet men die ook telkens nog weer smeren in De Posthoorn. En de dominee? Hij liep vrolijk mee, in kamerjas.
Maar de geschiedschrijving meldt meer. Zijn pastorale betrokkenheid bijvoorbeeld, toen in Ede van de 600 inwoners er 100 ten slachtoffer vielen aan een besmettelijke ziekte. In zijn boek ”Engelenwacht” vermeldt Fred van Lieburg een engelenbescherming, in de tijd dat Muntingh in Marrum stond (1797-1810).
Van Lieburg schrijft ook dat men van heinde en verre kwam om hem te beluisteren, hoewel hij in de vaderlandse „vroomheidsgeschiedenis” totaal onbekend is. Maar hij was „wel ter tale.” Curieus is dan ook zijn afscheidstekst in Ede: „Ook kwam ik in zwakheid met veel vrezen en beven tot u; mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid” (1 Kor. 2:3-4).
Een dominee in kamerjas op zondagmiddag de straat op te midden van een halfdronken schare, en dan een straat naar hem genoemd – dat zie ik vandaag in Ede niet meer gebeuren. Daartegenover: hoeveel straten zijn er niet genoemd naar doorluchtige vaderen, waar het nu verre van vroom toegaat? Herinnerde ik in deze rubriek al niet eens aan Van Raaltedancings die ik ooit waarnam in Holland, Michigan?