TEST „Zondaars, komt, wat zou u hind’ren?”
Montagu, begin 1860. Het dorpje in de Westkaap van Zuid-Afrika bestaat nog maar negen jaar en het witte kerkgebouw van de Nederduits gereformeerde kerk heeft geen voorganger. Drie vrouwen beginnen met elkaar te bidden. Weldra zijn er twee groepen die op zondagmorgen in alle vroegte smeken om een uitstorting van de Heilige Geest. Hun gebeden worden spoedig verhoord.
Het is 150 jaar geleden dat de herleving de kerken van de Kaapkolonie in beweging bracht. Prof. N. J. Hofmeyr uit Stellenbosch bezocht Montagu meermalen en in het blad Elpis deed hij verslag van de beweging die hier begon en zich als een olievlek over het land verspreidde. „De opwekking is in mei 1860 in het dorp Montagu begonnen en heeft zich sindsdien uitgebreid tot de gemeenten van Worcester, Wellington, Tulbagh, Swellendam, Paarl en Calvinia”, zo schreef hij enkele jaren later. „Vooral in Montagu, waar ik veel in de gelegenheid was tot de vele ontwaakten te spreken, werd ik diep overtuigd dat hier een krachtig werk van de Heilige Geest verricht werd.
Prof. Hofmeyr zag dagelijks mensen tot geloof komen. „Er was bijna geen huis in het dorp waar de levendmakende kracht van Gods Geest niet door een of meer personen gevoeld werd. De onverschilligheid tegenover de godsdienst heeft plaatsgemaakt voor een toon van ernst.”
Berichten over de grote vernieuwingsbeweging in Amerika, Schotland, Engeland en Ierland, die van 1857 tot 1859 duurde, hadden ook de Kaapkolonie bereikt. Vooral het boekje ”De kracht van het gebed” van Samuel Prime, waarin het begin van de opwekking in New York en de effecten daarvan in de Verenigde Staten worden beschreven, maakte diepe indruk op Kaapse predikanten als Andrew Murray uit Worcester.
Toen in april 1860 een conferentie van predikanten en gemeenteleden in Worcester plaatsvond, stond het verlangen naar een dergelijke beweging centraal. Volgens een ooggetuige was het gebed van Murray zo krachtig, dat mensen onmiddellijk tot een diepe overtuiging van zonde kwamen. Hij verklaarde: „We mogen gerust zeggen dat de opwekking die hierop volgde van dit moment dateert.”
Dat gold in ieder geval niet voor Montagu, waar de herleving al aan de gang was. Maar wel voor Worcester. In dit dorp, ook in de Westkaap, werd Murray vlak na de conferentie tot voorganger van de Hollandse kerk bevestigd.
Tijdens de conferentie in Worcester hield dr. W. Robertson uit Swellendam een lezing over ”De uitstorting van de Heilige Geest”. Zijn indringende vraag was: „Welke middelen kunnen in het werk worden gesteld met de beste hoop op een gelukkige uitslag om een herleving van de godsdienst in dit land teweeg te brengen?” Hij gaf een uitgebreide schets van de gebeurtenissen die met deze revivals in de Engelstalige wereld te maken hadden.
De toestand van de kerk in Zuid-Afrika was zo droevig, aldus Robertson, dat een herleving meer dan ooit nodig was. „Hoe weinig geestelijk leven bespeurt men onder belijdende christenen en hoe veel aardsgezindheid! Hoe velen zijn er die hun harten opheffen tot ijdelheid en naar het stof der aarde hijgen?”
Robertson gaf een opsomming van het verval in de gezinnen. „Hoe velen stellen de mammon tot hun God… Welk een onkunde heerst er bij velen; wat een nalatigheid over de godsdienstige opvoeding van hun kinderen; wat een verwaarlozing van het gemeenschappelijk, huiselijk en verborgen gebed!”
En daarna noemde Robertson volkszonden als dronkenschap, ontucht, liegen en oneerlijkheid, waarna hij tot de conclusie komt: „Het is duidelijk dat wij een herleving, een geestelijke opwekking in de hoogste mate nodig hebben.”
Volgens Robertson is er zelfonderzoek nodig. „Een ieder vrage zichzelf af: Is er geestelijk leven in mijn ziel? Heb ik onder een gevoel van mijn schuld en doemwaardigheid boetvaardig en gelovig de toevlucht genomen tot de Heere Jezus Christus? En is het vervolgens mijn vurige en heersende begeerte om tot eer van Christus te leven? Een bloot verlangen naar herleving zal niets baten zo eenieder niet werkzaam is over de belangen van zijn eigen ziel.”
Opwekking begint in de binnenkamer door „veel gebruik te maken van het eenzaam gebed.” Dat is des te meer nodig voor Evangeliedienaren, opdat zij met bewogenheid en een „brandende en vurige ijver de zaak des Heeren bevorderen.”
Zonder de krachtige werking van Gods Geest zal er geen herleving komen. Robertson wijst op de belofte van de gave van de Geest en vraagt dan: „Bidden wij gelovig dat God waarlijk genegen is om ons de gave van de Heilige Geest te schenken? Laten wij bidden, ja met God worstelen om de gave van de Heilige Geest… Laat onze gewone bidstonden door ons hoog gewaardeerd en vlijtig bijgewoond worden.”
Ook de prediking moet doortrokken zijn van de gave van de Geest, wil zij effectief zijn. Robertson: „De prediking behoort eenvoudig, liefderijk en tijdig te wezen. Welk een voorbeeld hebben wij niet in de prediking van Petrus te Jeruzalem op de pinksterdag, die als een pijl was uit de koker van de Almachtige om de harten van duizenden te treffen! De heiligheid en uitgebreidheid van de wet, de diepe verdorvenheid van het menselijke hart en de vervreemding hiervan van God, het werk van de Heilige Geest, de rechtvaardiging enkel door het geloof en de plicht van de zondaar om zich dadelijk tot God te bekeren, ziedaar de voornaamste zaken waarop de getrouwe Evangeliedienaar, die de eer van zijn Zender bedoelt, steeds moest aandringen.”
De impact van de conferentie in Worcester was groot. Er kwam beroering in het dorp. De bidstond in de wijk van de Breederivier, „op de plaats van ouderling David Naudé”, kwam tot bloei. Ouders en kinderen, blanken en zwarten, baden met elkaar om een geestelijk herleven.
Vanaf medio mei 1860 had men in deze wijk elke avond in de school voor zwarten gebeden, maar tot nu toe was een doorbraak uitgebleven. De berichten uit Montagu waren mede een aansporing om de God des hemels aan te roepen en te smeken of Hij ook in dit dorp Zijn zegen wilde uitgieten.
Op zondagavond 16 juni was er een gebedssamenkomst in een zaal in de Adderleystraat die door Dirk de Vos aan de gebedsgroep van Naudé beschikbaar was gesteld. Een jongeman van 19 jaar, J. C. de Vries (die later predikant werd), had de leiding. Op deze zondag regende het, maar dit weerhield vele heilbegerige zielen niet om bijeen te komen. ’s Middags kwam al een aantal van hen bij elkaar. De nood werd nu intens gevoeld, niet alleen door gelovigen, maar ook door zoekende en onbekeerde mensen, die zich ervan bewust waren dat de zegen van Boven moest komen.
De Vries schrijft in zijn verslag van deze avond: „Wij hadden toen nog de gewoonte dat een ieder een vers liet zingen en dan bad. Toen drie of vier zo gebeden hadden, stond een jong meisje van ongeveer 15 jaar (een kleurlinge, volgens een ander ooggetuigenverslag) achter in de zaal op en vroeg of zij een vers mocht opgeven. Ik twijfelde eerst wat ik doen zou, omdat ik niet wist hoe de vergadering dit zou opnemen, maar een betere gedachte overwon en ik zei ja. Het meisje liet toen Gezang 39:4 zingen: „Komt gij allen komt tot Hem! Zondaars, komt, wat zou u hind’ren?” en deed daarop een roerend gebed. Onder het gebed was het dat men iets als een geruis in de verte hoorde, dat harder werd en dichterbij kwam, totdat het was alsof de zaal bewogen werd, en met enkele uitzonderingen ging de gehele vergadering aan het bidden, meestal hoorbaar, sommigen fluisterend. Maar het was een oorverdovend geraas.”
Het is merkwaardig dat de nieuwe predikant van Worcester, Andrew Murray, zelf eerst sceptisch stond tegenover de „beroeringen” in zijn dorp. Hij vond de bidstonden te emotioneel en niet gestructureerd. Een aanwezige die in Amerika getuige was geweest van dezelfde verschijnselen, maande de predikant tot voorzichtigheid. Toen moest hij zijn oordeel wel bijstellen.
Ook prof. Hofmeyr had moeite met de in zijn ogen extreme biduren. Hij wilde daar met Murray zelf over spreken. Maar de predikant gaf aan dat het niet mogelijk is om een beweging recht te doen als men deze vanaf het begin niet heeft meegemaakt.
Bidstond in Worcester
Uit een ooggetuigenverslag: „Ds. Murray kwam naar voren, naar het tafeltje waar ik geknield lag. Hij roerde mij aan en gaf mij te kennen dat ik moest opstaan. Toen vroeg hij mij wat er gebeurd was. Ik vertelde hem alles. Hij liep een eind de zaal in en riep zo luid als hij kon: „Mensen, stil!” Doch men bleef voortgaan met bidden. Ik was intussen weer neergeknield. Ik dacht dat als de Heere kwam om ons te zegenen, ik niet op mijn voeten, maar op mijn knieën zijn moest. Ds Murray riep weer overluid: „Mensen, ik ben uw leraar van God gezonden, stil!” Doch er was niets aan te doen. Men hoorde hem niet, maar ging voort met bidden en roepen om genade en ontferming. Hij kwam weer naar mij toe en zei dat ik het versje moest laten zingen: „Help de ziel die raad’loos schreit.” Alles hielp niets: men bad voort. Hij ging toen heen en zei: „God is een God van orde, en hier is alles wanorde”, waarna hij de zaal verliet.
De bidstonden werden alle avonden gehouden. Bij het begin was er gewoonlijk grote stilte, maar na het tweede of derde gebed was de hele zaal weer beroerd en bad bijna iedereen.
Soms duurden de bidstonden tot drie uur in de morgen. En ook dan wilden velen niet weggaan. Als men naar huis ging, zong men op de straten. De kleine zaal werd spoedig te klein, en wij moesten verhuizen naar het schoolgebouw aan de westhoek van de Nederduits gereformeerde kerk. Dat gebouw was spoedig ook vol. De buitenmensen stroomden het dorp in.”
Opwekking in Montagu
Prof. N. J. Hofmeyr over de opwekking in Montagu: „Het was de sterke begeerte naar verlossing en heiligmaking en de hartgrondige bekering tot God, die bij velen gezien werd als de gezegende vrucht van hun eigen opwekking. Gedurende twee, drie weken, terwijl de opwekking in volle gang was, zag men dagelijks gevallen van bekering. De onverschilligheid over de godsdienst, waarom deze plaats bekendstond, maakte plaats voor een toon van ernst, die zichtbaar was voor de gehele gemeenschap. Zelfs zij die de herleving niet goedkeurden, hebben mij verteld dat de algemene verbetering in het gedrag van de inwoners binnen een paar maanden tijd wonderlijk was.”