Cultuur & boeken

Leven op dun ijs

Titel:

Gert van de Wege
2 April 2003 10:14Gewijzigd op 14 November 2020 00:14

”De laatste dagen”
Auteur: Arjan Visser
Uitgeverij: Augustus, Amsterdam/Antwerpen, 2003
ISBN 90 457 0261 4
Pagina’s: 224
Prijs: € 16,95; Titel: ”De nieuwe man”
Auteur: Thomas Rosenboom
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2003
ISBN 90 214 7997 4
Pagina’s: 316
Prijs: € 18,95.

Een praatgrage scheepsbouwer en een verwarde profeet bevolken nieuwe romans van Thomas Rosenboom en Arjan Visser. Beide boeken spelen in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Beider hoofdpersonen gaan aan hun waan ten onder. Maar het verschilt nogal wat de auteurs van hun gegeven maken.

Wie een historische roman gaat schrijven, ziet zich voor een aantal stevige eisen gesteld. Hij zal zich in de eerste plaats voldoende moeten documenteren, zodat zijn verhaal er tot in de details blijk van geeft inderdaad in de genoemde periode te spelen. Wie, zoals Maarten ’t Hart eens deed, in de jaren ’50 het Liedboek laat opduiken, verstoort de illusie dat zijn boek in die periode speelt.

Waar iedereen zich voldoende kan documenteren, komt een volgende eis dichter bij het ambacht van de schrijver: het verhaal dat hij vertelt, moet tot in de vezels verbonden zijn met de tijd waarin het speelt. Zijn personages zijn ondenkbaar in een vroegere of latere tijd, simpelweg omdat ze binnen het beperkte aantal bladzijden van een roman een element uit één ondeelbare wereld zijn geworden. Zoals een gebeurtenis niet los van zijn context is te beschouwen, zo is een romanpersonage niet los van zijn roman te zien.

Hoewel er ongetwijfeld een aantal expliciet te maken manieren zijn om tot zo’n samenhangende wereld te komen, ligt hier uiteindelijk toch een ongrijpbaar verschil tussen goede en minder goede schrijvers. Het lijkt vooral een kwestie van stijl te zijn, van toon en suggestie. Valt bijvoorbeeld alles wat over iemand wordt geschreven, alles wat hij denkt en alle woorden die hij spreekt, vallen die dingen uiteindelijk samen in het ene plaatje van personage X? Bij ontstentenis van dit samenvallen, van deze fusie, valt wat de schrijver als personage had bedoeld uiteen in tientallen afzonderlijke elementen - scherven die maar geen vaas willen vormen.

Godsdienstwaanzin
Arjan Visser, medewerker van dagblad Trouw, laat in zijn debuutroman ”De laatste dagen” zien dat je weliswaar een aardig verhaal kunt bedenken, maar dat je een goede schrijver moet zijn wil het een roman worden.

Als uitgangspunt van zijn boek diende een psychiatrisch verslag van een geval van godsdienstwaanzin dat in 1910 plaatshad. Visser heeft het rapport voor in zijn boek opgenomen, zodat duidelijk wordt dat hij achter de summiere en anonieme gegevens die erin zijn vermeld een verhaal heeft bedacht waarin alle gegevens een plaats en een verklaring krijgen.

Zodoende vertelt het boek het verhaal van de boer Simon Kapteyn, die in een tijd van twijfel aan God (zijn lichaam takelt af) een rondreizende man ontmoet die zichzelf Peregrino noemt. Peregrino, die onder andere een Bijbel en ”De Christenreis” van Bunyan met zich meedraagt, ontpopt zich als een prediker met profetische allures. Zijn inzicht is het volgende: Abraham die in Genesis 22 Izak moest offeren, was ten slotte ongehoorzaam, wat er in het verhaal verder ook staat. Nu zoekt de geest van Abraham nog steeds iemand die wel gehoorzaam zal zijn en in wie hij zijn intrek kan nemen. Die iemand is de zieke en labiele Simon Kapteyn.

Uiteindelijk brengt Simon inderdaad gehoorzaamheid op: hij offert iemand die hij meent zijn zoon te zijn (maar die in feite een buitenechtelijk kind van zijn vrouw is). Het dramatische hoogtepunt ligt echter vóór deze gebeurtenis. Tijdens een van de samenkomsten in de keuken van Kapteyn -in grote hitte, met jenever en onder psalmgezang- wordt Peregrino vermoord en wordt zijn lijk mishandeld, omdat men meent dat er een duivel in hem gevaren is. Dat is de climax van ”De laatste dagen.”

Nodeloos ingewikkeld
Het verhaal, zo in abstracto weergegeven, roept misschien belangstelling op. Zoals het in de roman verteld wordt, wekt het echter nauwelijks interesse. Hoe komt dat?

Om niet in halfmystieke termen over de aan- of afwezigheid van talent te vervallen, valt aan het volgende te denken. In de eerste plaats heeft Visser zijn verhaal nodeloos ingewikkeld gemaakt. Behalve het hiervoor weergegeven verhaal is er ook nog een tweede lijn die op hoogst toevallige wijze de eerste kruist. Op zichzelf is dat al een blijk van zwakte: als je een dusdanig dramatisch gegeven niet kunt uitbuiten, dan zal een stroom toevloeiende personages en verwikkelingen je boek ook niet redden. Bovendien is er het probleem dat elk personage een eigen karakter moet hebben. Dat vergt grote stilistische vaardigheid.

Dat probleem zou er niet zijn als een of twee karakters uitgewerkt waren en de rest als bijfiguur op de achtergrond bleef. Visser begaat de fout ze bijna allemaal uit te willen werken. Had hij zijn verhaal vanuit Kapteyn alleen verteld, dan had hij zich op diens wanen kunnen concentreren. Nu duikt hij echter ook in het hoofd van zijn vrouw, van zijn zoon, van zijn dochter, van zijn knecht, van Peregrino, en van de figuren uit verhaallijn twee - met als enige effect dat alle personages op elkaar gaan lijken en de waan van Kapteyn niet uit de verf komt.

Om ook op de eisen voor een historische roman terug te komen: Vissers verhaal is niet wezenlijk gebonden aan de jaren rond 1910. Hij laat de boerenknecht een idealist onder invloed van Tolstoj zijn, maar verder staat het verhaal nogal onbepaald in tijd en ruimte, en zouden de personages overal kunnen opduiken. Ook aan de eerste eis voor een historische roman voldoet hij niet. Om alleen dit te noemen: het kennelijk protestantse geloof van Kapteyn is weinig herkenbaar; je zou willen weten of hij wel eens in de kerk kwam en in welke, maar dat wordt niet meegedeeld. Daardoor is de samenhang tussen het toenmalige protestantisme en de waanideeën uit Vissers roman niet overtuigend geworden.

Het is overbodig om te zeggen dat ook grappig bedoelde spot die over de schreef gaat, obligate ironie, toefjes erotiek en een enkele gruwelscène ”De laatste dagen” niet tot een lezenswaardig boek maken. Het had een boek over godsdienstige wanen moeten worden; het is vooral een boek geworden waaruit blijkt hoe moeilijk het schrijven van een roman is.

Exotische setting
Het heeft licht een verpletterend effect, om de debuutroman van Visser naast de nieuwe roman van de met Libris- en AKO-prijzen behangen Thomas Rosenboom (auteur van het Boekenweekgeschenk 2004) te zetten. In elk geval heeft het dit voordeel dat Rosenboom laat zien hoe het wél moet. Zoals bekend heeft hij een voorliefde voor een licht exotische setting, en zoals hij eerder een vioolbouwer liet opdraven is nu een scheepsbouwer zijn held. Berend Bepol is de tevreden bezitter van een werf aan het Damsterdiep, tussen Groningen en Delfzijl. Sinds de aanleg van het Eemskanaal is het aan het Damsterdiep een saaie boel geworden, maar dankzij de gunstige economische omstandigheden wordt er tussen 1912 en 1920 in het stille Wirdum lustig gehamerd.

Wat de documentatie betreft: het is verbluffend hoezeer Rosenboom de materie beheerst. Hij dringt zijn kennis over de scheepsbouw niet op, maar presenteert op de natuurlijkste manier zinnen vol jargon - de fanatieke lezer houde zijn woordenboek paraat. Daar komt bij dat Rosenbooms roman een gestroomlijnde eenheid vormt. Niet alleen zijn zijn personages los van hun omgeving ondenkbaar; elk element uit zijn boek is organisch met het geheel verbonden. De intrige neemt alle materiaal soepel op, en stevent onstuitbaar af op de ontknoping.

Die ontknoping is tegelijk een debacle. De klassieke wetten getrouw presenteert Rosenboom een hoofdpersoon die krachten losmaakt die hem uiteindelijk tot de ondergang voeren. Bij Bepol vloeit dat voort uit de twee problemen die hij bij al zijn vergenoegdheid heeft: zijn dochter Ilse verfletst op de werf, en hij heeft geen opvolger. Hij slaat twee vliegen in één klap als hij zijn meesterknecht Niesten aan Ilse koppelt en hem zo het bedrijf binnenhaalt.

Inmiddels zijn dan de jaren ’20 aangebroken, en het economisch tij is gekeerd. Bepol Scheepsbouw heeft nog wat reparatieklussen, maar schepen worden er niet meer gebouwd. De mysterieuze Niesten heeft echter onbestemde vrienden in Duitsland. Daar weet hij een grote order in de wacht te slepen: Bepol mag een zeesleepboot bouwen, tweemotorig en van het modernste type.

De relatie tussen Bepol en Niesten is echter gespannen. Bepol is praatgraag, maar Niesten hult zich in hardnekkig zwijgen - er kan geen bedankje vanaf, wrokt Bepol. Anderzijds stijgt de bemoeizucht van Bepol tot grote hoogten. Ilse en Niesten, die een huis op zijn terrein bouwen, maar ook op zijn kosten, worden overladen met blijken van welwillendheid. Bepol wordt heen en weer geslingerd tussen een kletserige vriendelijkheid en vaderlijke gekrenktheid. Maar hoe langer hoe meer wordt hij afhankelijk van Niesten, die maar blijft zwijgen, zijn ogen twee lichtbronnen in de schaduwbaan van zijn pet.

Als Niesten de order heeft binnengehaald, pakt de rivaliteit ongunstig uit: Bepol heeft een baggervlet op de helling, dus moet Niesten maar even wachten. Maar Niesten wacht niet, hij begint eenvoudig in het aangrenzende weiland te bouwen. Is de sleper eenmaal gebouwd, vele tonnen zwaar, en is de vorst voorbij, dan gebeurt het onvermijdelijke: het schip zakt in de modder, met geen sleepboot is het in het water te krijgen.

Meesterschap
Dit verhaal wordt met groot stilistisch meesterschap verteld, het roept feilloos de Groninger uithoek anno 1920 op, je krijgt en passant het nodige uit de wereld van de scheepsbouw mee, en -dat mag ook wel eens gezegd worden- Rosenboom heeft er vloeken noch vunzigheid bij nodig. Maar is het meer dan een knappe roman en een boeiend verhaal? Wat stelt Rosenboom inhoudelijk aan de orde?

Hier is de vergelijking met het boek van Visser verhelderend. Daarin is een waan beschreven. Maar als je literatuur over een waan schrijft, dan moet je er niet alleen over schrijven: die waan moet voor de lezer voelbaar worden. Je moet vanuit het waanzieke hoofd van een personage de wereld in kijken. Welnu, ook het boek van Rosenboom gaat uiteindelijk over een waan, en het is onvergetelijk om de wereld te zien met de ogen van Berend Bepol.

Waarom lijkt de zo sociale Bepol -wat hij allemaal niet doet voor Wirdum!- zo eenzaam? Waarom krijgt hij geen contact met Niesten? Waarom ontwijkt Ilse hem? Waarom voert hij nooit een normaal gesprek? Dat zijn de vragen die zich gaande de lezing van ”De nieuwe man” met klem opdringen.

Het antwoord is te zoeken in het volgende citaat, over Bepol, pratend en pratend, op de avond na de bruiloft van Niesten en Ilse: „Door even snel te praten als de tijd praatte hij de klok tot stilstand, maar toen hij zweeg ging het tikken toch weer door, ongeduldig als een mens, dwingend als een nagel op een tafelblad; zijn praten was als lopen over dun ijs: zodra hij staan bleef begon het ondraaglijk te kraken en moest hij weer verder, maar hij wist niets meer, ja toch, twee dingen nog.” Waarop Bepol verder spreekt, behept als hij is met een „filosofische inslag met een onbedwingbare neiging tot beeldspraak.”

Net van vergelijkingen
Het is de permanente angst om door dat dunne ijs de chaos in te zakken die Bepol tot zijn voortwoekerende taalbouwsels brengt. De angst voor de werkelijkheid, opgelost door er een net van vergelijkingen overheen te draperen, dat is wat Rosenboom thematiseert. Bepol gaat aan zijn oplossing ten onder: hij komt er zo in vast te zitten dat hij alle contact met de werkelijkheid verliest. Deze waan niet alleen te beschrijven, maar de lezer erin mee te sleuren en het failliet ervan te laten zien, maakt ”De nieuwe man” tot een boek dat meer is dan een knappe roman alleen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer