TESTBeroep op Augustinus breed en divers
AMSTERDAM – Wie heeft gelijk als hij zich op kerkvader Augustinus beroept? De Latijnse kerkvader is zo breed dat hij geclaimd is door richtingen die soms haaks tegenover elkaar staan. Een symposium over de doorwerking van Augustinus in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd, vrijdag aan de Vrije Universiteit, liet zien dat zowel Luther als Arminius zich op hem beriep.
Wetenschappers uit binnen- en buitenland op het gebied van kerkvaders bogen zich vrijdag over de erfenis van Augustinus, dit alles ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. Christoph Burger als kerkhistoricus van de Vrije Universiteit.
Prof. Berndt Hamm (universiteit Erlangen, Duitsland) behandelde de vraag of de bemiddeling van de kerk (prediking, sacramenten) nodig is om het geloof te werken. Augustinus was van mening dat de bekering een werk van Gods Geest is, direct van Hem afkomstig en niet tot stand gekomen door het doopritueel. Tegelijkertijd leerde hij de heilsnoodzakelijkheid van de kerk, in Woord en sacrament. „Wie de zichtbare sacramenten veracht, kan niet de onzichtbare genade ontvangen”, zo vatte Hamm het standpunt van Augustinus samen.
In de tijd van de Reformatie was het Luther die stelde dat het Woord en de sacramenten behoorden tot de normale situatie waarin de genade wordt ontvangen. God heeft het anders kunnen doen, maar heeft het zo besloten, zo stelde hij. Luthers opvatting stond tegenover spiritualistische dopers die alle heilsbemiddeling, zelfs de Bijbel, verwierpen ten gunste van de innerlijke werking van de Heilige Geest.
Trente
Prof. Irene Backus (universiteit van Genève) zei dat de Reformatie en de Contrareformatie in de zestiende eeuw ieder zijn ‘eigen’ Augustinus had. De Reformatie beriep zich op de antipelagiaanse Augustinus en zijn leer van de predestinatie en de gebonden wil, de Contrareformatie accentueerde de vroege Augustinus en diens leer van de kerk.
Zo citeerde de Trentse theoloog Jakob Hoogstraeten de antidonatistische Augustinus om te bewijzen dat de reformatoren scheurmakers waren. Zijn Trentse medestander Johannes Pesselius gebruikte Augustinus om de transsubstantiatie, de mis voor de doden en de onmogelijkheid van het heil buiten de Rooms-Katholieke Kerk te bewijzen.
In de discussie tussen de jezuïeten en de dominicanen kwam de vraag op naar de medewerking van genade en vrije wil. De dominicanen stelden dat God de eerste beweging van genade bewerkte, terwijl de jezuïeten kwetsbaar waren voor de beschuldiging van pelagianisme omdat zij de pelagiaanse leer van de erfzonde aanhingen, een kwestie die zich later bij de Synode van Dordrecht opnieuw aandiende.
Arminius
Dr. Aza Goudriaan (Vrije Universiteit) ging in op de beschuldiging van pelagianisme aan het adres van Arminius en de remonstranten. Om hun beschuldigers te antwoorden gebruikten Arminius en de remonstranten verschillende ”tactieken”.
Een ervan was om een definitie van pelagianisme op te stellen die ontleend was aan vroegchristelijke orthodoxie om vervolgens te stellen dat deze niet van toepassing was op de arminianen. Een andere tactiek was: we zeggen hetzelfde als Augustinus. Zo stelde Arminius bijvoorbeeld dat de mens „onder de wet” in Romeinen 7 niet de christen Paulus was, maar de Paulus onder de wet. Arminius meende Augustinus op dit punt aan zijn kant te hebben.
Een andere tactiek was om Augustinus simpel te isoleren van de rest van de kerkgeschiedenis. Dat gebeurde vooral door Hugo de Groot. Hij vond dat wat Augustinus leerde over de predestinatie niet de leer was van de eerste eeuwen van het christendom. Het waren juist de remonstranten die in harmonie waren met de vroegchristelijke kerk. De gereformeerde theologen Trigland en Bogerman stelden hiertegenover dat niet de mening van de kerkvaders de regel van het geloof is maar de Heilige Schrift.
Prof. dr. Paul van Geest (Vrije Universiteit) sprak over het „heilzame” karakter van de angst bij Augustinus. Angst wordt in de ogen van de kerkvader door God bewerkt opdat de mens zich voor het kwaad behoedt en zich aan God overgeeft. Het besef dat men de wet niet volledig kan vervullen en men onvolmaakt is, brengt een angst teweeg die een heilzame kracht is als het tot God leidt.
Augustinus spreekt in zijn preken regelmatig over het laatste oordeel. Hij doet dat om de mens aan te zetten tot zelfonderzoek en zelfinkeer. „Van het oordeel gaat een waarschuwing uit opdat de mens zich voor zonden behoedt en niet verloren gaat.” De kerkvader spreekt over het oordeel vooral richting zondaren. Maar het oproepen tot angst, laat staan wanhoop, is niet zijn doel. Van Geest: „Wie zich van zijn schuld, onvolmaaktheid en hulpbehoevendheid bewust is en hoopt op Gods genade hoeft het oordeel niet te vrezen.”