Een hart voor kwetsbare kinderen
Drie jaar werd vijftien jaar en het eind is nog niet in zicht. Roemenië heeft André Muit te pakken. Met name de zorg voor kansarme kinderen. Slapeloze nachten heeft hij er soms van.
Roeping vindt hij een te groot woord. „Noem het een mix van bewogenheid, betrokkenheid en een vleugje avonturisme. Ik wil de verre naaste helpen.”Kort na de Roemeense revolutie, eind 1989, raakte Muit betrokken bij de hulpverlening aan het Oost-Europese land. Het betrof transporten met kleding en voedsel georganiseerd door de toenmalige christelijke afgescheiden gemeente in Waddinxveen. De predikant van deze gemeente, ds. N. van der Want, vertrok in 1994 om de Roemeens-Evangelische Kerk te dienen. Een jaar later klopte de Nederlandse stichting Hulpverlening Christenen in Roemenië (HCR) bij Muit aan. De HCR vroeg hem er de materiële hulpverlening op poten te zetten.
Die vraag kwam op een moeilijk moment. „Ik stond kandidaat voor diaken in de christelijke afgescheiden gemeente en was veel bezig met de tekst ”Werpt uw brood uit op het water en gij zult het vinden na vele dagen”. Dat heeft de doorslag gegeven om voor Roemenië te kiezen. Ik denk dat we door God die kant zijn opgestuurd.”
De opdracht van de HCR was helder: ga voor een periode van drie jaar arme gezinnen helpen. Dit pakte anders uit. In 1998, rond de tijd dat Muit officieel uit Roemenië had moeten vertrekken, opende hij in zijn woonplaats Bacau dagverblijf Betania (Roemeens voor Bethanië). Meer initiatieven kregen vorm. De vroegere automonteur stuurt tegenwoordig 65 werknemers aan en werkt met een begroting van bijna 1 miljoen euro.
Wat trof u in 1995 aan?
„Een land dat het communistische tijdperk niet te boven was. Veel mensen leefden in grote armoede. De aanblik van de grijze, grauwe steden was even troosteloos.”
Armoede is een breed begrip.
„Er is nauwelijks verschil tussen 1995 en 2010. Veel ouders zijn niet in staat hun kinderen ’s avonds eten voor te zetten. Ze kunnen medische zorg niet bekostigen en hun kroost geen onderwijs laten volgen.”
De Roemenen stonden u in 1995 met open armen op te wachten?
„Niet echt. Ze vroegen zich af wat ik als een van de vele buitenlanders kwam doen. Of ik even snel als andere westerlingen mijn biezen zou pakken. We moesten ons flatje in Bacau zelf inrichten en de hulpverlening vanaf de grond opbouwen. We zijn begonnen met een adoptieproject voor arme gezinnen. Via de evangelische kerk probeerde ik te achterhalen wie kleding, levensmiddelen en medicijnen nodig hadden.”
Een moeilijke start?
„Zeker. Regelmatig hebben mijn vrouw en ik elkaar moed in gesproken. De eerste twee jaren van mijn verblijf vroeg ik mij regelmatig af wat ik in Bacau deed. Ik was voor onze verhuizing minstens tien keer in Roemenië geweest. Ergens op bezoek gaan bleek echter anders te zijn dan je ergens vestigen. Als je in een land woont, onderga je pas echt de cultuur. Ik merkte dat ik weinig van Roemeense gewoonten afwist. Eerlijkheid, correctheid en het nakomen van afspraken lieten regelmatig te wensen over. Roemenen verschenen bijvoorbeeld pas om halftwaalf bij een afspraak die twee uur eerder was gepland. Dit leverde de nodige botsingen en stress op. Ik probeerde mijzelf weg te cijferen en de volksaard te begrijpen. Daar kwam nog bij dat ik de taal niet sprak en de juiste kanalen niet kende.”
Leerzaam?
„Erg leerzaam. Ik leerde accepteren dat de Nederlandse cultuur niet de maatstaf is en dat Roemenen zichzelf moeten kunnen zijn. Het gaat fout wanneer wij anderen onze gewoonten opdringen.”
Voor het evenwicht: wat is een sterke kant van Roemenen?
„Dat ze ondanks de schrijnende armoede positief blijven denken. Lukt iets vandaag niet, dan komt het in hun ogen morgen zeker goed.”
Hoe wist een reformatorische jongen zich staande te houden tussen Roemeense evangelischen, baptisten en pinkstergelovigen?
„Ik leerde uiterlijke zaken relativeren en hield de kern over. Als HCR kiezen we bijvoorbeeld een voorzichtige aanpak in een orthodoxe stad als Bacau. Zo zijn we een relatie met orthodoxe priesters aangegaan. Daardoor kan onze evangelist in de stadsgevangenis werken waar de orthodoxe kerk het voor het zeggen heeft.”
U richt zich vooral op kinderen. Waar komt die betrokkenheid op de jeugd vandaan?
„Ik bezocht de allerarmsten en stuitte op kinderen in trieste omstandigheden. Jongeren met een lichamelijke of een verstandelijke handicap die stil op de bank zaten. Twee weken en drie maanden later kwam ik ze in hetzelfde hoekje tegen, als dode vogeltjes. Deze groep was niet in tel bij de bevolking. Roemenen vonden hun aanpak normaal, want wat moet je verder met gehandicapten?
Ik dacht daar anders over. Er moest iets voor deze kwetsbare kinderen gedaan worden. Zo ontstond het idee voor het dagverblijf Betania. Die naam is afgeleid van Asociatia Betania, de Roemeense tak van de HCR. Later volgden meer initiatieven.”
Al die ellende. Hield u het vol?
„Met moeite. Vooral in de beginjaren zorgden alle indrukken en gevoelens van onmacht voor een grote psychische druk.”
Die tijd ligt achter u?
„Nee. Ik kan er nu alleen iets beter mee omgaan. Een kwestie van relativeren vanuit de noodzaak tot zelfbescherming. Ik houd mijzelf voor dat ík de problemen niet heb veroorzaakt en dat ik onmogelijk tienduizenden mensen een oplossing kan bieden.
De confrontatie met de allerarmsten blijft echter schrijnend. Als ouders in nood bij mijn bureau staan en ik weet dat 100 of 150 euro het verschil tussen leven en dood uitmaakt. Regelmatig moet ik mensen teleurstellen omdat ik het geld niet heb.”
Dat is zwaar.
„Emotioneel erg belastend. Ik voel me erg betrokken op kankerpatiëntjes. Kanker vind ik een onmogelijke ziekte voor kinderen.
Een tijd geleden kwam er regelmatig een jochie van vijf in mijn kantoor spelen. Hij vertelde dat hij me later kwam helpen als hij groot was. Op een gegeven moment kwam zijn moeder vertellen dat hij niet meer leefde. Als ik een halfuur na zo’n boodschap een beetje ben bijgekomen, ga ik naar een van onze centra om te zien wat voor moois daar gebeurt. Gelukkig maak ik ook fijne dingen mee. Op die manier probeer ik een evenwicht te vinden.”
Schept al dat leed verwarring?
„Veel verwarring. Af en toe zelfs een aardbeving van binnen. Waarom verschilt de situatie in Roemenië zo sterk van die in rijke westerse landen? Ik krijg dat soms niet op een rijtje. Dat gevoel is moeilijk aan buitenstaanders uit te leggen.
Ik leg mijn moeiten en vragen in het gebed voor de Heere neer, maar dit garandeert niet dat er altijd pasklare antwoorden komen. Het is bidden en werken. Ik probeer er het maximale aan te doen om schrijnende gevallen te helpen.”
Ervaart u zegen op uw werk?
„Absoluut.”
Hoe?
„Soms lijken problemen in families onoplosbaar. En toch komen er dan lichtpuntjes, waarin ik de hand van de Heere zie.
Het is qua financiering wel eens kantje boord geweest. Ik uitte deze zorg op mijn weblog. De volgende dag was er 60.000 euro op onze bankrekening bijgeschreven.”
Kinderen hebben iets puurs. Trekt u zich daar ook aan op?
„Het is moeilijk communiceren met autistische, misbruikte en verstandelijk gehandicapte kinderen. We genieten van elk stapje vooruit. De Roemenen snapten niet waarom ik mij voor deze categorie inzette. Richt je op jongeren waar je wel iets mee kunt bereiken, hielden ze mij voor.”
Ze begrijpen u inmiddels beter?
„Ja. Als we tegenwoordig bij mooi weer met cliënten door het stadscentrum lopen, spreken voorbijgangers ons aan. Vijftien jaar geleden zouden ze weggelopen zijn als ze ons zagen aankomen. Op handicaps rustte een taboe. Onze centra hebben een voorbeeldfunctie. Uit het hele land komen gemeenten en instellingen naar ons toe om kennis te nemen van onze aanpak.”
Alle Roemenen kennen André Muit?
„In elk geval iedereen die bij een zorginstantie betrokken is.”
U bent inmiddels ereburger van Bacau, Buhusi en Beresti Tazlau.
„Hoe weet u dat? Ik vind het wel leuk, maar ben er zelf nooit over begonnen. Het is een erkenning voor iedereen die bij het werk betrokken is. Het ereburgerschap geeft een zekere status. Ik maak daar dankbaar gebruik van in contacten met gemeenten, de provincie en de landelijke overheid, die met elkaar zo’n 60 procent van ons werk subsidiëren. Verder hoop ik niet arrogant van alle erkenning te worden.”
U bent twee keer gevraagd u kandidaat te stellen voor een burgemeesterspost.
„Ach help, ja. Elke vier jaar wordt in Bacau een burgemeester gekozen. Diverse politieke partijen hebben grote druk uitgeoefend om mijzelf kandidaat voor deze post te stellen. Ik wil me echter niet met politiek inlaten gezien de aard van ons werk.”
Wat doet het met iemand als mensen uit een stad met 220.000 inwoners zo’n vraag stellen?
Lachend: „Ik dacht: jammer dat ze geen geschikte kandidaat in eigen gelederen kunnen vinden.”
Het is niet moeilijk klein te blijven en de knieën te buigen?
„Of ik wil of niet: ik word in Roemenië met beide benen op de grond gehouden. Al zou ik denken zélf iets aardig opgelost te hebben, er komen sowieso vrijwel dagelijks nieuwe problemen op mij af.
Kortgeleden ‘verweet’ de secretaris van het provinciebestuur mij nog dat ik geen tijd neem om van het resultaat van ons werk te genieten. Ik moest van hem ook meer de loftrompet steken.”
En toen openbaarde zich vorig jaar een schildkliertumor bij u.
„Dat legde een bom onder mijn bestaan. Ik was altijd met problemen van anderen bezig en zat op dat moment zelf in grote zorgen. Ik ben inmiddels geopereerd en heb diverse behandelingen ondergaan. De artsen zijn hoopvol.”
De ziekte zette u stil?
„Het is misschien goed dat dit gebeurd is, anders was ik op een later moment gestrand. Het werk slokt me te veel op. Ik moet meer aandacht aan mijn gezin, mijzelf, en aan het Bijbellezen gaan besteden.
Toch blijft dit moeilijk. Zeker nu Roemenië hard door de economische crisis is getroffen. Ik moet alle registers opentrekken om de benodigde gelden binnen te halen.”
Slapeloze nachten dus?
„Pff, niet te geloven. De subsidies van de Roemeense overheid staan onder druk, er komt minder geld uit Nederland, terwijl de armoede van onze cliënten toeneemt. Dergelijke zorgen houden me afhankelijk. Tegelijkertijd wil ik graag zekerheid en weten wat mij morgen te wachten staat.”
Ondanks dit alles blijft u nog in Roemenië?
„Al snel na de start in 1995 bleek er behoefte aan een professionele organisatie. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen de boel te laten vallen. En het werk is nog altijd boeiend.”
En uw vrouw?
„Ik hoefde niet te praten als brugman om haar over de streep te trekken. Ze zorgt voor onze twee kinderen. In 1998 heeft ze een kinderclub opgezet. Ze is ook betrokken bij het evangelisatiewerk.”
Heeft u nog toekomstdromen?
„Ik zou graag iets voor bejaarden zonder kinderen betekenen, een sociale werkplaats realiseren en thuiszorg op poten zetten. Laat ik echter eerst zorgen dat huidige projecten blijven bestaan.”
Levensloop André Muit
André Muit (1971) wordt in Nieuwerkerk aan den IJssel geboren. In 1995 vertrekt de automonteur op verzoek van de stichting Hulpverlening Christenen in Roemenië naar het Oost-Europese land. Zijn vrouw Evelyne en dochter Marit gaan mee. Later wordt hun zoon Arno geboren. Muit was begin deze maand vijftien jaar in Roemenië. Hij helpt er niet alleen arme gezinnen, maar zette ook allerlei projecten op. Onder meer dagverblijf ”Betania” voor kinderen met een beperking, opvangcentrum ”De Tulp” voor misbruikte kinderen, kamertraining voor probleemjongeren en dagverblijf ”De Dolfijn” voor kinderen met autisme.