Crisis dreigt Latijns-Amerika onbestuurbaar te maken
Latijns-Amerikaanse presidenten zitten niet meer vast in het zadel. De aanhoudende economische crisis en de verarming van de bevolking leidt tot zoveel sociale onrust dat steeds meer excellenties hun regeringscoalitie zien afbrokkelen, met afzettingsprocedures geconfronteerd worden of vrede moeten nemen met een inkorting van hun mandaat. Ook hun tegenstanders hebben meestal geen antwoord op de uitdagingen waarvoor de politiek in Latijns-Amerika staat.
Er zijn nog altijd sterke presidenten in Latijns-Amerika. Luiz Inacio Lula da Silva heeft na zijn aantreden op 1 januari in Brazilië meteen een begin gemaakt met grootse hervormingsplannen en zag zijn populariteit sindsdien maar weinig dalen. Maar Lula lijkt stilaan een witte raaf tussen staatshoofden die liefst in een hoekje zouden wegkruipen. Neem nu Luis Gonzalez Macchi, de president van Paraguay. Toen hij in 1999 aan de macht kwam, kon 80 procent van de bevolking zich in hem vinden, maar volgens een recente opiniepeiling beoordeelt inmiddels nog maar 1,2 procent zijn beleid als goed of erg goed - 88 procent van de bevraagden geeft zijn regering een onvoldoende. Gonzalez Macchi overleefde in februari met moeite een stemming in de senaat, al kon hij niet alle beschuldigingen van corruptie aan zijn adres weerleggen. Uiteindelijk werd er besloten dat hij zijn ambt mocht behouden, omdat er in april toch verkiezingen komen.
In Argentinië zit de worm al sinds december 2001 in het presidentschap. Toen maakten de protesten tegen de aanhoudende recessie de positie van president Fernando de la Rua onhoudbaar, al had hij nog twee jaar te gaan. Zijn opvolger, Adolfo Rodriguez Saa, hield het maar tien dagen uit, en de huidige president Eduardo Duhalde heeft al aangekondigd dat de nieuwe president, die in april wordt verkozen, zijn taak zo snel mogelijk mag overnemen. Maar de Argentijnen lopen niet warm voor de kandidaten waartussen de stembusslag zal gaan.
In Bolivia stond Gonzalo Sanchez de Lozada kort voor het aftreden toen er in januari negentien doden vielen bij hevige protesten van boeren tegen zijn beleid. In februari vielen er nog eens 33 doden toen ook de middenklasse en de politie op straat kwamen. Sanchez de Lozada is amper zeven maanden aan het bewind, maar zijn populariteit is gekelderd van 46 naar 21 procent. Het is duidelijk geworden dat hij geen verbetering kan brengen in de sociale situatie en tegelijk kan blijven vasthouden aan de fiscale hervormingen die het Internationaal Monetair Fonds het land heeft opgelegd.
De Peruaanse president Alejandro Toledo, die meer dan 60 procent van de bevolking achter zich had toen hij in juli 2001 de eed aflegde, overtuigde in september nog amper 11 procent van de Peruanen. Begin 2002 moest Toledo zich al verdedigen tegen een poging om hem te dwingen zijn ambt voortijdig op te geven. Veel Peruanen zijn ontevreden omdat Toledo min of meer hetzelfde beleid voert als zijn voorganger Alberto Fujimori, een keiharde neoliberaal. In plaats van de economie met een hart die Toledo had beloofd, kijken de Peruanen aan tegen een hoge werkloosheid, prijsstijgingen van brandstof en telefoongesprekken en nieuwe privatiseringen.
Ook Lucio Gutierrez, de linkse president van Ecuador, lijkt die weg op te gaan. Bij zijn ambtsaanvaarding in januari zag 65 procent van de bevolking het met hem zitten, deze maand was daar nog 50 procent van over. Zijn coalitiepartners dreigen er al mee uit de regering te stappen. Ook in Ecuador luidt de beschuldiging dat de president een beleid voert dat te dicht aanleunt bij wat het IMF voorschrijft en daardoor voorbijziet aan de noden van de bevolking.
Jorge Batlle, de president van Uruguay, had in maart 2000 57 procent van de bevolking achter zich, maar krijgt nu nog maar van 15 procent een goedkeurend knikje. Ook de Uruguayaanse regeringscoalitie is in tweeën gebarsten, een gevolg van onenigheid over de aanpak van de zware economische crisis waarmee het land worstelt.
Nergens is de situatie meer uit de hand gelopen dan in Venezuela, waar het verzet tegen president Hugo Chavez eind vorig jaar tot een algemene staking van twee maanden leidde. Toen Chavez in 1999 aan de macht kwam, zegde 80 procent van de bevolking zich in zijn ideeën te kunnen vinden, maar nu stevent het land af op vervroegde verkiezingen.
„De moeilijkheden van Latijns-Amerikaanse presidenten om hun ambtstermijn rond te maken en de snelle afname van hun populariteit hebben te maken met problemen van bestuurbaarheid”, gelooft de Argentijnse socioloog Ernesto Lopez, professor aan de universiteit van Quilmes. „Ze hebben het vooral zwaar met de spanning tussen de eisen die een geglobaliseerde economie stelt en de noodzaak om voor sociale integratie te blijven zorgen.” Momenteel vindt de politiek daar volgens Lopez geen afdoend antwoord op. Het politieke bedrijf wordt ondergeschikt gemaakt aan de markt, en daardoor raakt de democratie in diskrediet of voelen burgers zich in elk geval niet meer goed vertegenwoordigd. Alleen in landen met stevige instellingen als Brazilië, Chili en Uruguay lijkt de kans klein dat die evolutie niet tot een lang aanhoudende politieke instabiliteit zal leiden.