Binnenland

Enschede als keerpunt

Overheden knepen voor de vuurwerkramp regelmatig een oogje dicht als het ging om de regels voor veiligheid bij bedrijven en particuliere gebouwen. Na de ramp in Enschede en de brand in Volendam sloeg gedogen om in strakke handhaving, zegt veiligheidsdeskundige Cees van Beek.

Bert Monster en J. Visscher
12 May 2010 14:18Gewijzigd op 14 November 2020 10:31

Om zijn woorden kracht bij te zetten, wijst Van Beek, voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV), tijdens het gesprek op een terrasje in een overdekt winkelcentrum in Krimpen aan den IJssel om zich heen. „Kijk eens naar de talrijke sprinklers, brandmelders en de luiken waardoor bij brand de rook weg kan. Ruim tien jaar geleden was dat echt niet overal gebruikelijk. Bedrijven en overheden hebben de afgelopen jaren miljarden gestoken in brandveiligheid.Ook voor de vuurwerkramp waren er regels omtrent veiligheid, maar het bleef vaak bij praten tussen de overheid en het bedrijfsleven in plaats van handhaving. De schokgolven van de explosies in Enschede hebben de bestuurlijke stroperigheid vrijwel uitgeschakeld.”

Overheid en bedrijfsleven trekken op veiligheidsgebied steeds meer samen op, signaleert Van Beek, die ook commandant was van de brandweer in Zwartewaterland. „Mooi voorbeeld is het stoppen van chloortransporten per trein in 2006 omdat besloten werd chloor op een andere plek te produceren. Een ramp met die wagons was niet te overzien geweest. Een brandweerman krijgt niemand levend uit zo’n chloorwolk.”

De veiligheidsdeskundige waakt voor al te veel optimisme over maatregelen vanuit de overheid na een ramp. „De overheid is bij rampen in eerste instantie gericht op bestuurlijke en politieke verantwoordelijkheid. Niet zozeer op hoe ze door directe maatregelen ongevallen in de toekomst kan voorkomen.”

Illustratief vindt Van Beek het onderzoek van de commissie-Oosting, zo’n jaar na de vuurwerkramp in Enschede. „In het rapport constateert Oosting dat de twee brandweerauto’s die in de eerste minuten na de melding bij de vuurwerkhandel arriveerden, niet volledig bezet waren door elk zes brandweerlieden. De vraag wat er gebeurd zou zijn als die auto’s wel volledig bezet waren geweest, wordt niet beantwoord. Zo’n scenario hadden ze moeten uitwerken. De brandweerploegen zijn ingericht op zes hulpverleners. Drie teams van twee man werken samen. Als er op een auto vier brandweermannen zitten, is één team er dus niet bij en kan er niet adequaat gered en geblust worden. Om die reden vind ik het een ronduit slecht idee dat de overheid denkt dat vier man op een auto in de toekomst mogelijk moet zijn.”

Dat de brandweer lang niet altijd uitrukt voor ernstige incidenten of brandbestrijding, doet daar volgens Van Beek niets aan af. „Die zes mannen zijn niet op de auto gezet voor het opruimen van oliespoortjes of om een losgebroken paard te vangen. Het gaat uiteindelijk om de brandbestrijding. Als de vlammen uit je woning slaan, wil je dat de brandweer snel je kinderen en je eigendommen redt en de boel blust.”

Kan de brandweer rampen zoals in Enschede aan? De oud-brandweercommandant maakt zich zorgen over de bouw van steeds ingewikkelder complexen. „Vroeger liep je bij brand een huis in en dan stapte je na 10 meter in de achtertuin. Tegenwoordig zijn gebouwen erg groot, onoverzichtelijk en ingewikkeld geworden: van hoogbouw tot ondergrondse en complexe bouwwerken van allerlei vorm en functie. De brandweer moet lange routes afleggen naar de brandhaard. Hij is daar qua materieel en personeel niet op afgestemd.”

Lpg en benzine

Het baart Van Beek zorgen dat lpg-installaties en benzinestations nog steeds in de bebouwde kom zijn te vinden. „De opslag van lpg en benzine is weliswaar goed geregeld, maar de brandstof moet er door tankauto’s naartoe gebracht worden. Ik moet er niet aan denken dat zo’n wagen in de bebouwde kom kantelt en in brand vliegt. Lpg- en benzinestations zouden moeten worden verplaatst naar de industrieterreinen of langs snelwegen.”

Ook vuurwerkbedrijven zouden uit de bebouwde kom moeten verdwijnen, vindt de veiligheidsdeskundige. „De regels uit het zogeheten Vuurwerkbesluit van 2002 zijn weliswaar strak, maar de overheid zou de opslag in en de verkoop van vuurwerk binnen de bebouwde kom moeten verbieden. Het is gewoon te riskant. Bovendien zou je met een verbod voorkomen dat vrachtauto’s vol vuurwerk de bebouwde kom in rijden om de winkels te bevoorraden.”

Eigenaren van tuincentra en rijwielzaken die met knal- en siervuurwerk een centje bijverdienen, zullen niet blij zijn met Van Beeks suggestie, erkent hij. „Zij hebben de afgelopen jaren veel geld geïnvesteerd om te voldoen aan de regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. De overheid zou hen financieel tegemoet kunnen komen, maar daarvoor lijkt de tijd helaas nog niet rijp.”

Sociale controle

Uit angst voor imagoschade zullen bedrijven niet zomaar de regels aan hun laars lappen, weet Van Beek. „Ondernemers vinden de regelgeving misschien wel lastig, maar ze willen toch heel graag voldoen aan de wettelijke normen. Als je foute dingen doet, is de kans ook groot dat je wordt gepakt. Er is veel sociale en maatschappelijke controle. Als een bedrijf door nalatigheid wordt stilgelegd, verliest het marktaandeel en loopt zijn imago grote schade op. Daar komt het vaak niet meer bovenop. Van een Amerikaans bedrijf is bekend dat er brand was in de controlekamer. De productie kwam stil te liggen. De volgende dag al liepen er onderhandelingen met een concurrent over een overname.”


Brandweerman: Ik ben nooit meer de oude geworden

Direct na de verwoestende explosies op 13 mei 2000 zocht hij rond SE Fireworks in Enschede naar overlevenden. Nu nog kampt toenmalig vrijwillig brandweerman Charles Borst (47) met de gevolgen van de ramp.

„Die zaterdagmiddag was ik op de Universiteit Twente in Enschede, op een paar kilometer afstand van de vuurwerkfabriek. Onze afdeling van Vredestein Banden, waar ik nog altijd werk, kreeg op de universiteit een kwaliteitsprijs uitgereikt. We hoorden een knal en zagen een witte pluim boven de stad hangen.
Ik ben naar huis gefietst, heb mijn brandweerpak aangetrokken, mijn helm opgezet en ben richting de vuurwerkfabriek gelopen. Ik dacht eerst: Dit is wat vuurwerk, dit gaat wel goed.

Toen kwamen de explosies. Ik schuilde in een portiekje. Dakpannen vielen op mijn helm. Ik zag een man met een behoorlijke hoofdwond liggen. Volgens mij was hij overleden.

Samen met een collega van de vrijwillige brandweer ben ik verder het rampgebied in gelopen. Ik kreeg toen een ongelooflijke stoot adrenaline. Ik wist: Ik moet mensen helpen. Dat is een soort instinct. Ik ging tegen de stroom in en heb geen moment angst gevoeld. Misschien heb ik in mijn onderbewustzijn op God vertrouwd.

We liepen tussen ingestorte huizen door. Overal was brand. Pikzwarte rook. We riepen in huizen of zich er mensen bevonden.

Op straat lag een man met een hoofdwond. Het leek alsof zijn schedel was ingedrukt. We koppelden een kar los van een auto en sleepten hem in die kar naar veiliger gebied. Later hoorde ik dat de man de ramp heeft overleefd.

Er liep een huilende vrouw in paniek naar een zwaarbeschadigde woning in de buurt van de vuurwerkfabriek. Ze was op zoek naar haar kinderen. Ik ben voor haar het huis binnengegaan en kon die kinderen daar weghalen.

De zondag na de ramp raakte ik in mijn eigen straat onder de indruk van wat de explosies hadden aangericht. Een paar huizen verderop was een blok beton door drie betonvloeren geslagen. Op elke hoek van de straat in het rampgebied stond een militair. Toen wist ik wat ze bedoelen met de term spookstad. Ik hoorde dat er vier brandweermannen waren omgekomen. Drie van hen kende ik redelijk goed.

Een Turkse collega woonde met z’n vrouw en twee kinderen vlak bij de vuurwerkhandel. Dat hele gezin is omgekomen. Ik besefte: Dit had mij ook kunnen overkomen.

Ik ben na de vuurwerkramp nooit meer helemaal de oude geworden. Er blijft toch een litteken achter. In 2001 zat ik drieënhalve maand thuis. Ik was totaal op. Als ik om negen uur uit bed kwam, had ik om halftien al het gevoel dat ik 24 uur achter de rug had. Van de twaalf toenmalige vrijwillige brandweermensen uit de binnenstad van Enschede kregen er acht de ziekte van Pfeiffer. Ik zat daar ook bij. Het vermoeden is dat er een verband is met de ramp. Nog altijd heb ik weekenden dat ik helemaal niks doe. Om zo tot rust te komen.”


„Het leek oorlogsgebied”

Hun kerk raakte zwaar beschadigd. Zelf bleven ze gespaard tijdens de vuurwerkramp. Henry Lamain en Gerrit Koops van de gereformeerde kerk vrijgemaakt –de Noorderkerk– in Enschede: „Als één lid lijdt, lijden alle leden.”

In het keukentje van de kerk aan de Lasondersingel in Enschede wijst koster Henry Lamain (43) naar een foto aan de wand. Daarop is de ravage te zien kort nadat de explosie in de vuurwerkfabriek een complete woonwijk wegvaagde. „Deze foto hangt er na tien jaar nog steeds. Ik laat hem met opzet hangen. De ramp maakt deel uit van mijn leven. Die wil ik niet vergeten.”

Lamain stond op zaterdag 13 mei 2000 vlak bij de ontploffende vuurwerkhandel. Hij vluchtte in de richting van de nabijgelegen kerk. „Het leek oorlogsgebied. Eén grote verwoesting. Sarajevo. Ik werd omvergeblazen.”

De kerk raakte zwaar gehavend, vertelt Lamain, nog altijd koster „De deuren van de hoofdingang lagen op straat. Stukken beton waren door het dak geslagen. Glas-in-loodramen waren kapot. Ik dacht: Poeh, dat krijg ik allemaal voor de zondag niet meer schoon.”

Ook Gerrit Koops (60), kerkenraadslid, stond vlak bij de rampplek. Hij zocht dekking in een fietsenhok bij de kerk. „Ik hield in dat inferno van lawaai en vallende dakpannen de kerktoren in de gaten en dacht: Als die omgaat, ben ik aan de beurt.”

Voor de kerkenraad van de getroffen gereformeerd vrijgemaakte kerk braken hectische tijden aan. „We beseften al spoedig dat we alleen de kar niet konden trekken. Gelukkig kregen we hulp van het landelijk diaconaal centrum en van lokale kerken.”

Samen met andere kerkenraadsleden probeerde Koops gedupeerde gemeenteleden met raad en daad terzijde te staan. Niet alleen door financiële hulp, ook door met getroffenen in gesprek te gaan. „Je probeert je hart te volgen en te luisteren naar mensen. Ze zitten vol verhalen. De een is zijn huis kwijt, de ander is op zoek naar de vermiste trouwring van opa.”

Ook jaren later kampen sommige gemeenteleden nog met de gevolgen van de vuurwerkramp. „Dan kun je denken aan spanningen in families.”

Het viel niet altijd mee om diaconale hulp te verlenen, blikt Koops terug. Ook al omdat veel kerkenraadsleden zelf kampten met de gevolgen van de vuurwerkramp. „Als diaken ben je geen professioneel hulpverlener. Vijf diakenen hebben hun huis verloren. Dan kost het wel eens moeite om met een nuchtere blik naar andermans problemen te kijken. Je verbaast je als een gemeentelid maar blijft doorpraten over een in verhouding geringe materiële schade. Pijnlijk is ook als mensen klagen dat ze zich tekortgedaan voelen. Toch blijft het altijd weer onze taak om barmhartigheid te betrachten. Gelukkig konden we veel gemeenteleden helpen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer