Kerkmusicus moet gevoel hebben voor geestelijke zaken
Van kerkmusici wordt geen bijzondere virtuositeit gevraagd, maar wel een hoge sensitiviteit voor geestelijke zaken, stelt Marinus Hofman in reactie op de discussie tussen de musici Dirk Zwart en Marco den Toom.
”Twee muzikale werelden” luidde de kop boven een discussie over de kwaliteit van kerkmuziek in het RD van 1 mei. De discussie zelf –althans zoals die was afgedrukt– draaide voor mijn gevoel om de hete brij heen en had een onbevredigend slot.Peter Vossen mengde zich later (RD, 6 mei) in de discussie, met zinnige opmerkingen over talenten die een musicus krijgt en de aard van de lofprijzing. Die hoort uit ons hart te komen en dient tot eer van God te zijn.
Vossen noemde verder de praktische miskenning van getalenteerde musici door kerkenraad en gemeente die sterk kan ontmoedigen. Dat herken ik. Mogelijk kunnen elementen uit mijn gedachten de discussie aanvullen.
Ten eerste dit: Een musicus die werkzaam is in de eredienst vervult een taak in dienst van de Heere. Het is een groot goed als je weet dat God je op die plaats heeft gesteld en dat je als het ware in Zijn dienst bevestigd bent.
Derhalve heeft een kerkmusicus zich in eerste instantie alleen te verantwoorden tegenover zijn Schepper. Dit is geen vrome luchtfietserij, maar een ruggensteun bij onbillijke bejegeningen vanuit kerkenraad en gemeente.
Ten tweede: Een kerkmusicus moet van het gegevene leven. Inspiratie komt van Boven en daalt neer in onze gedachten, dat is in ons hart. Dit is, tussen haakjes, een fundamenteel andere richting dan ”uit het hart naar boven”. Een kerkmusicus krijgt de ingeving van Boven en antwoordt met zijn hart en zijn vingers.
Een kerkmusicus zal ruim van tevoren op de hoogte zijn van de tekstkeuze in lied en prediking en zich richten op God, die wij in de eredienst ontmoeten. Praktisch gezien vindt dat gestalte in het buigen van je knieën voor de orgelbank en het vragen aan God of Hij jouw vingers wil besturen. .
De kwaliteit van muziek in de eredienst is, ten derde, een synthese van inspiratie en kennis. Inspiratie is geen etiket dat vrijblijvend op allerlei wind van leer geplakt kan worden.
Kennis van muzikale vormen en regels, met name de kerktoonsoorten, varieert onder organisten enorm. Er mogen wat mij betreft eisen gesteld worden aan de theoretische kennis, zowel van vakmensen als van amateurs.
Er wordt intussen geen bijzondere virtuositeit gevraagd, maar wel een hoge sensitiviteit voor geestelijke zaken. Dit impliceert dat voor een kerkorganist de improvisatiekunst een absolute must is.
We maken dus geen muziek om mensen te behagen. We zijn dus niet uit op goedkoop effectbejag. Slechte teksten vallen door de mand. Alleen het beste is immers goed genoeg. De Geest haalt het beste in ons naar boven, als we Hem maar de kans geven! En werkt de Geest niet vernieuwend?
Hier wordt de motivatie vandaan gehaald om door te gaan. Als mijn gebed is: „Heere, dank voor uw gaven! Alleen kan ik ze niet gebruiken.” Als er lijden in onze beker zit, door onszelf of door anderen ons aangedaan, dan wil de Heere dat wij dat aan Christus overgeven.
Marinus Hofman, organist van de Singelkerk te Ridderkerk.