Integreren of afzonderen
De levensbeschouwelijke en pedagogische diversiteit in het Nederlandse onderwijs is een groot goed. Laten we dat koesteren. Dat zegt prof. mr. B. P. Vermeulen, tot voor kort bijzonder hoogleraar onderwijsrecht aan de Vrije Universiteit en nu lid van de Raad van State, in het artikel ”Geen grote slogans svp” (SBM Tijdschrift van de Besturenraad PCO, april 2010).
De gespecialiseerde advocaat zal veel werk krijgen aan artikel 23-kwesties. Kort na de val van het kabinet-Balkenende IV viel er al direct een steen in de vijver: het wetsvoorstel van PvdA-fractievoorzitter Hamer om scholen de acceptatieplicht op te leggen. Als het voorstel een meerderheid haalt, kunnen christelijke scholen niet langer eisen dat ouders de grondslag onderschrijven, maar is het voldoende als zij daar respect voor tonen.Hamer denkt dat zo’n maatregel bijdraagt aan het ontstaan van beter gemengde scholen. Vermeulen acht dit een „curieus wetsvoorstel”, want de veronderstelling is dat door het keuzerecht van ouders te laten uitmonden in een toelatingsplicht, scholen als het ware vanuit zichzelf een gemengde leerlingsamenstelling zullen krijgen. Vermeulen denkt eerder dat het tegenovergestelde waar zal zijn. De relatief eenzijdige samenstelling van scholen is juist het gevolg van de keuzepatronen van ouders. Wil je spreiding bewerkstelligen, dan moet je die patronen doorbreken. Bovendien is er weinig hard onderzoek dat bevestigt dat gemengde scholen een goed idee zijn. Het idee is dat in een gemengde klas de ene groep de andere groep optilt, maar het kan ook andersom uitpakken.
Nederland zou zijn onderwijssysteem wat meer kunnen koesteren. Er is een subtiel systeem opgebouwd, waarin minderheden een plek hebben. Het is goed om dat te behouden. We hebben de grondrechten niet nodig voor de meerderheden, maar voor de minderheden.
Artikel 23 van de Grondwet garandeert levensbeschouwelijke pluriformiteit, maar ook onderwijskundige pluriformiteit. Dat laatste aspect wordt vaak vergeten en komt bovendien steeds meer onder druk te staan naarmate de overheid stringenter voorschrijft hoe onderwijs eruit moet zien.
Dat culturele en religieuze verschillen een beletsel vormen voor het succesvol integreren van een minderheid ontkent ook Michael Merry, hoogleraar filosofie van opvoeding en onderwijs, in ”Segregatie is soms beter” (Didactief, april 2010).
Merry denkt dat segregatie in het onderwijs in een aantal gevallen juist goed kan werken. Het lijkt tegen de heersende opvattingen in te gaan: hoe kun je integreren als je afzondert? Maar door kinderen eerst apart te zetten, vergroot je hun gemeenschapsgevoel en dat versterkt hun eigen identiteit. Zo worden ze zelfverzekerde jonge mensen die zich goed voelen over wie ze zijn en welke plaats ze innemen in de samenleving als geheel. Je maakt hen als het ware klaar om succesvol te integreren.
Als we ons echt willen inzetten voor onderwijsgelijkheid mogen we er niet klakkeloos van uitgaan dat integratie dat bewerkstelligt. Het zou wel eens het tegenovergestelde effect kunnen hebben. Het is bewezen dat zwarte kinderen in de VS minder goed presteerden toen ze gedwongen werden te integreren.
Organisaties met een levensbeschouwelijke identiteit krijgen vaak de vraag: Maar waar merk je dat nu aan? Marije Stegenga schrijft in Zin in Zorg (maart 2010) het artikel ”Verlangen om verschil te maken”. Ze acht het verschil het meest markant in de medewerkers. Het handelen van medewerkers wordt gevoed vanuit een mensbeeld.
Wanneer deze als „bedachtzame doeners” in staat zijn om hun visie om te zetten in het dagelijks handelen ontstaan de verschillen. Wanneer je werkt vanuit een gezamenlijke inspiratie, zit je ook eerder met elkaar op één lijn dan wanneer de verschillen in achtergrond en mensbeeld te groot zijn.
De kracht van een instelling met een specifieke identiteit ligt erin dat medewerkers in de praktijk graag hun inspiratiebron zichtbaar willen maken. Dat zal collega’s en nieuwkomers nieuwsgierig maken naar hun inspiratiebron. Vanuit die interesse kan het gedachtegoed verder worden verspreid onder medewerkers door middel van scholing of teambegeleiding. Je moet ervan uitgaan dat mensen ernaar verlangen om verschil te maken voor hun cliënten, om hun werk echt goed te doen, om zich te verbinden met hun werk, om zin te geven aan hun werk. Een goede organisatiestructuur kan de personen in de organisatie dragen en voeden, om ze te helpen hun werk dag in dag uit goed te doen.
Drs. M. Burggraaf is voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl