Het raadsel van linkshandigheid
Een op de tien wereldburgers gebruikt bij voorkeur zijn linkerhand. In Tibet en Terneuzen en zowel in de tijd van de Tachtigjarige Oorlog als in 2010. Een handicap? Nou nee, eigenlijk niet.
Voor de vijfde keer leg ik het vorkje in Rudolfs rechterhand. Voor de vijfde keer weet de dreumes niet hoe snel hij het bestek met links moet overpakken. Pas dan propt hij het stukje pannenkoek in zijn mond. Zucht.
Bovenstaande verzuchting zegt meer over mij dan over mijn kinderen, leert –linkshandig– auteur Rik Smits in zijn onlangs verschenen boek ”Het raadsel van linkshandigheid”. Juist rechtshandigen maken zich druk om hun linkse naasten. Ze vinden hen dom, dwars, onhandig en soms zelfs een beetje eng. Voor linkshandigen is hun voorkeur de gewoonste zaak van de wereld. Ze zien niets bijzonders aan zichzelf en zijn volkomen vertrouwd met de gespiegelde rechtshandige wereld waarin zij leven.
Het is overigens best begrijpelijk dat ze het etiket onhandig krijgen opgeplakt. Wat ze ook doen, voor de meeste toeschouwers ziet het er allemaal even vreemd uit. Menig moeder houdt haar hart vast als haar kind met het mes in de linkerhand een stokbrood te lijf gaat. De reden is vooral dat ze het zelf zo niet kan.
Een beetje geduld en begrip zijn op hun plaats als het wat langer duurt voor het kind netjes knipt en veters strikt. Het ontbreekt hem immers aan een goed voorbeeld. Zo bezien hebben linkshandige kinderen met dito broer of zus een voordeel, maar de kans daarop is met een op de honderd niet zo groot…
Hoe ze ook haar best doet, rechtshandige Alette komt maar moeizaam vooruit met haar step. Logisch, want ze gebruikt niet haar voorkeursbeen. „Probeer het eens met je andere been”, adviseer ik de kleuter. „Ja, maar Lieneke doet het ook zo”, sputtert ze tegen. Verkeerd voorbeeld doet verkeerd volgen…
Linkshandigheid en linksbenigheid zijn overigens zaken die zeker niet vanzelfsprekend tegelijkertijd optreden. Het laatste komt bij ongeveer een derde deel van de bevolking voor en dus ook bij mensen die bij voorkeur de rechterhand gebruiken.
Leren schrijven valt voor linkshandigen niet mee. Ze zien niet wat ze neerpennen en maken aan de lopende band vlekken, aldus de rechtse meerderheid. Hoor je hen zelf ooit klagen? vraagt Smits zich af. Anderen doen moeilijk als ze het papier scheef houden of hun hand in een onmogelijke stand houden.
Smits ziet dan ook niet veel in speciale pennen, zoals de Swanneck, die door zijn zwanenhalsvorm voorkomt dat de hand over de juist geschreven regel schuift. Kenmerk van dergelijke uitvindingen is volgens hem dat ze vrijwel zonder uitzondering zijn bedacht door rechtshandigen die anderen zien ‘tobben’. Zo ook hier: rechtse papa Tony Hemmings wilde linkse dochter Amy een handje helpen.
Een gewone pen hoeft helemaal geen probleem te zijn, stelt Smits. Wel is het zaak kinderen de juiste beweging aan te leren. Geen draaiende beweging, maar meer in- en uitschuivend, zoals bij een pincet. Dat lukt met een potlood of fijnschrijver overigens beter dan met een balpen, aldus de ervaringsdeskundige.
Veel linkshandigen zijn niet happig op aangepaste gebruiksvoorwerpen. Wie ze vergeet, is alsnog veroordeeld tot de pen of schaar van een ander, die dan extra onwennig aanvoelt. Winkels met aangepaste gebruiksvoorwerpen leiden volgens Smits dan ook vaak een zieltogend bestaan.
Alleen de schaar voor linkshandigen is aardig ingeburgerd, ook al leren de meesten vroeg of laat met een gewone schaar knippen, al dan niet met de linkerhand. Dat kan ook best, als hij maar scherp is. Vandaar dat juist bij linkshandige kleuters met hun botte schaartjes met stompe punten het papier zo snel dubbel slaat.
Soms is een aangepaste uitvoering zelfs uit den boze. Linkse soldaten moeten zich tegen wil en dank zien te redden met een geweer dat voor rechterschouders is ontworpen. Al is het alleen maar omdat op het slagveld een soldaat erop moet kunnen vertrouwen dat hij met het geweer van een collega verder kan.
Vanzelfsprekend stapt Lieneke aan de ‘verkeerde’ kant van de fiets af. Om hem op de standaard te zetten, heeft ze twee opties. Meestal loopt ze om via de bagagedrager, intussen de fiets zo goed en zo kwaad als het kan in balans houdend. Optie twee is hangend over het zadel de standaard met de hand uitklappen.
Ongetwijfeld zijn er voorbijgangers die dergelijk gedrag onhandig noemen, maar met evenveel recht heet het inventief. Linkshandigen zijn van jongs af aan een tikje meer op zichzelf aangewezen dan anderen.
Volgzamer zullen ze daar niet van worden, meent Smits, zich meteen afvragend of dát de reden is dat ze als eigengereid bekendstaan. Ze moeten wel en het voordeel is dat ze creatief leren omgaan met apparaten die niet helemaal of zelfs helemaal niet aan hun lijf zijn aangepast.
„Mama, kijk!” Al slingerend en nog een beetje onwennig springt Lieneke aan de ‘goede’ kant van de fiets. Smits heeft gelijk, de meeste problemen lossen vanzelf op. Nu nog leren veters strikken…
Onze handvoorkeur ligt verankerd in de hersenen. Er valt weinig aan te veranderen. Veel meer valt over linkshandigheid niet met zekerheid te zeggen.
Natuurlijk, het heeft iets met erfelijkheid te maken. Nakomelingen van linkshandige ouders hebben niet voor niets een dubbele kans op dezelfde handvoorkeur (20 procent). Maar waarom geldt dat ook voor eeneiige tweelingen van rechtse ouders? Wetenschappers weten het niet.
Smits lanceert in zijn boek een gedurfde hypothese. Zou het kunnen, vraagt hij zich af, dat tweelingen per definitie uit een linker- en een rechterdeel bestaan? Linkshandige eenlingen zijn in dat geval de helft van een tweeling waarvan het rechtshandige deel niet levensvatbaar is. Argumenten genoeg, maar het blijft een veronderstelling die niet makkelijk te bewijzen valt.
Minstens zo intrigerend is het verschijnsel dat in allerlei groepen mensen met uiteenlopende aandoeningen –een voorbeeld is dyslexie– het percentage linkshandigen iets verhoogd lijkt te zijn. Opmerkelijk genoeg geldt het omgekeerde niet. Linkshandigen lijden niet vaker dan normaal aan dergelijke kwalen.
Smits wijt de paradox aan een hersenbeschadiging die –behalve dat hij tot tal van aandoeningen kan leiden– ervoor zorgt dat mensen met een oorspronkelijke voorkeur voor rechts min of meer gedwongen zijn hun linkerhand te gebruiken. Dat verklaart meteen waarom een deel van de linkshandigen wat stuntelig is. Dat zijn eigenlijk geen echte.
De taakverdeling binnen het brein biedt een volgend aanknopingspunt voor de verklaring van de handvoorkeur. De linkerkant van het lichaam krijgt aansturing vanuit de rechterhersenhelft, en andersom. Een verschijnsel dat pijnlijk duidelijk wordt als mensen een beroerte krijgen.
Al in de negentiende eeuw zoeken wetenschappers naar een verband tussen voorkeurshand en de aanwezigheid van een dominante hersenhelft. Elk deel van het brein heeft zijn eigen takenpakket. Links huist het taalcentrum, rechts ligt alles wat met beeld en muzikale vermogens te maken heeft.
De rechterkant stuurt ook de linkerhand aan en dat sluit prima aan bij het heersende beeld van de verbaal zwakke, visueel ingestelde creatievelingen die we bij linkshandigen vaak voor ogen hebben. Maar helaas, er bestaat geen dominante hersenhelft.
Ook leuk geprobeerd: het brein van een linkshandige is gespiegeld aan dat van een rechtshandige. Recent onderzoek haalt ook deze veronderstelling onderuit. Ruim de helft van de linkshandigen heeft het taalcentrum gewoon links liggen. Bij de rest zit het wel rechts of zijn de taken verdeeld tussen beide helften. Met andere woorden: hersenen van linkshandigen zijn niet gespiegeld, maar hooguit iets anders georganiseerd.
Eigenlijk vindt hij het niet nodig, maar toch ontkracht Smits ook de mythe dat linkshandigen gemiddeld negen jaar eerder overlijden. Een verhaal dat al sinds 1991 de ronde doet en berust op ondeugdelijk bewijs. Feit is wel dat hoe ouder mensen worden, hoe minder vaak ze van zichzelf zeggen dat ze links zijn. In een rechtshandige wereld gaan de scherpe kantjes er vanzelf af.
”Het raadsel van linkshandigheid”, door Rik Smits; uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 468 0744 6; 384 blz.; € 19,95.