Handreiking aan Joodse broeders
Alle kinderen in concentratiekamp Ravensbrück moesten eind 1944 in een barak kerstliederen zingen voor de Duitsers. Toen ze dat gedaan hadden, staken de SS’ers –voor de ogen van de wanhopige moeders– de barak in brand. Meer dan 200 kinderen kwamen om.
Deborah Laufer was de jongste overlevende van Ravensbrück doordat haar moeder haar drie dochters niet wilde laten meezingen en hen verstopte in haar eigen barak. „Ons hele gezin overleefde de concentratiekampen; een zeldzaamheid. Daarom zet ik me zo in voor de Joodse gemeenschap”, zegt Deborah, nu gehuwd met rabbijn E. M. Maarsen. Ze start een publiciteitscampagne om kinderen en kleinkinderen van geassimileerde Joden met hun wortels in aanraking te brengen. „Er is een mooie Joodse gedachte: Wie een ziel redt, redt een hele wereld.”Mevrouw Maarsen wil een Nederlandse tak van de vereniging Yad LeAchim tot stand brengen. Die zet zich vanuit Israël in om geassimileerde Joden voor te lichten over hun afkomst. „Dat gebeurt nu vooral in Oost-Europa, maar ook in Nederland zie ik een taak. Veel Joodse kinderen zijn tijdens de oorlog in een niet-Joods gezin ondergedoken. Het is geweldig dat zoveel mensen hun leven voor ons waagden. De keerzijde is echter dat Joodse kinderen soms van hun afkomst weggroeiden. Ze trouwden bijvoorbeeld met een niet-Jood. In die huwelijken wil ik niet wroeten, maar dat hun kinderen en kleinkinderen nauwelijks beseffen dat ze Joods bloed hebben, vind ik jammer. Ons volk is al zo uitgedund.”
Handreiking
Maarsen noemt het voorbeeld van „een Joodse vrouw die nergens meer aan doet en met een niet-Joodse man getrouwd is. Haar kinderen gingen zich hun afkomst realiseren, emigreerden naar Israël en zijn daar nu heel gelukkig.
Als mensen zich melden die naar Israël willen, worden hun wortels onderzocht door het opperrabbinaat, waarvan mijn man lid is. Het Jodendom wordt via de moeder overgeleverd. Als dat het geval is, wil ik die mensen helpen bij hun emigratie. Hulp en begeleiding kan er echter ook in Nederland zijn: vertellen over de afkomst. Het is niet mijn missie mensen tot de Joodse godsdienst te bekeren, maar wel hen voor het Jodendom te bewaren of hen te helpen als ze met hun afkomst worstelen. Dat is de betekenis van Yad LeAchim: handreiking aan broeders.
Zo zie ik het ook als plicht mensen een Joodse begrafenis te geven, ook al deden ze niets aan hun geloof. Daarom zit ik een vrijwilligersgroep die rituele wassingen verzorgt.”
Achttien jaar werkte mevrouw Maarsen bij de sociale afdeling van de Joodse gemeente in Amsterdam. Sinds 2001 organiseert ze om de twee jaar een vakantie voor 135 kankerpatiëntjes uit Israël. „In de tussenliggende jaren gaan ze naar Engeland. Daar heb ik ook een comité opgericht.”
Slechts één keer kreeg de groep, die in vier bussen door Nederland reist, te maken met antisemitisme: in de Efteling namen skinheads een dreigende houding aan en moest hulp van de politie worden ingeroepen.
Levenstaak
Maarsens activiteiten vloeien voort uit haar oorlogsverleden. „Daar sta ik mee op en ga ik mee naar bed. Ik heb altijd angst dat mijn kinderen en kleinkinderen iets overkomt. Als ik maar een ambulance in de buurt hoor, bel ik hen op om te vragen hoe het met hen is.
Ik heb veel bewondering voor de wijze waarop mijn ouders na de oorlog de draad weer opgepakt hebben en in Rotterdam meehielpen een Joodse gemeente opnieuw op te bouwen. Ze hebben hun Godsvertrouwen nooit verloren; dat is een voorbeeld voor me. Vader praatte wel over de oorlog, maar moeder wilde dat nooit. Zij ging het pas doen toen ze dementeerde. Toen zat ze constant met een koffer naast haar stoel: „Ze komen me ophalen.” En ze had het ook vaak over de barak die in brand gestoken werd: „O, die arme kinderen.”
Mijn broer heeft het leven van onze familie beschreven onder de titel ”Gered uit het vuur.” Het is ongelofelijk dat ik als peuter Westerbork, Ravensbrück en Bergen-Belsen overleefde. Mijn zusjes leerden me bij de bewakers suikerklontjes te stelen.
Moeder was aan het eind van de oorlog in coma, maar haar vriendin zei: „Red deze vrouw, want ze heeft drie kinderen.” Recent bezocht ik een vrouw die Ravensbrück overleefde. Ze zei: „Als we jullie –de enige kinderen die nog in leven waren– zagen, kregen we weer hoop voor de toekomst.”
Na de bevrijding hadden we dysenterie en vlektyfus. Mijn zusjes zijn daarvoor bijna een jaar naar Zwitserland geweest. Zelf lag ik in het ziekenhuis; te zwak om vervoerd te worden. Toen we hersteld waren, hebben we verder een geweldige jeugd gehad. Ik ben een bevoorrecht mens. Omdat er zes miljoen Joden omgekomen zijn, zie ik het als een levenstaak iets voor mijn volk te doen.”