Een NSB'er als vader
Dat hun vader tijdens de oorlog aan de foute kant zat, was voor hen als kind al duidelijk. Met pijn in het hart zagen zij hoe hij allerlei hand- en spandiensten aan de nazi’s verleende. Terwijl hij van zijn bevindelijk gereformeerde wortels losraakte, vonden zij er juist hun houvast. Toch weigerden ze innerlijk afstand van hem te nemen. „Hij was en bleef wel onze vader”, zeggen Jacob van Beek (87) en Inge van der Staaij-van Beek (84).
Over het verleden van hun vader spreken Van Beek en zijn zus Van der Staaij-van Beek zelden. Tot op de dag van vandaag ervaren ze in de eigen, kerkelijke kring weinig ruimte voor een gesprek over de pro-Duitse houding die hij, maar ook andere leden van de gereformeerde gezindte, tijdens de Tweede Wereldoorlog innam. Dat is pijnlijk, zegt Van Beek, juist ook voor de kinderen van foute ouders.Zijn zus, die liever niet op de foto wil, beaamt dat. „Ik heb het altijd heel erg gevonden dat mijn vader was aangesloten bij de NSB. Tegelijk hield ik hem vast. Ik wist dat hij verkeerde keuzes had gemaakt, maar ik wist ook dat hij dat had gedaan in de hoop dat zijn gezin er beter van zou worden. Dat gaf bij mij verwarring. Ik had dubbele gevoelens, maar ik kon die met niemand delen. Tijdens huisbezoek werd er door de ouderling nooit naar gevraagd.”
Van Beek en zijn zus zijn geboren en getogen in het dorp Slikkerveer. Tegenwoordig woont Van Beek, jarenlang docent technisch tekenen, in Gouda, Van der Staaij-van Beek is in Ridderkerk gehuisvest. Hij is aangesloten bij de plaatselijke gereformeerde gemeente in Nederland, zij bij de gereformeerde gemeente te Slikkerveer.
Van Beek was 17 jaar oud toen de oorlog uitbrak, Van der Staaij-van Beek 14. Hun vader, Piet van Beek, was toen al lang en breed lid van de NSB. Begin jaren dertig had hij zich bij de partij van Anton Mussert aangesloten, hij had zelfs de oprichtingsvergadering in december 1931 bijgewoond.
Het nationaalsocialisme sprak Van Beek sr. sterk tot de verbeelding. „Vader had de zorg voor een groot gezin. We waren thuis met z’n veertienen. In de jaren dertig was de armoede groot. We hadden brood op de plank, maar we vroegen vaak om meer eten dan onze ouders konden geven.”
Van Beek sr. vond na enkele jaren werkloosheid een baan als metaalbewerker op een scheepswerf te Rotterdam. In een notitieboekje dat hij altijd bij zich droeg, stonden de voordelen van de NSB keurig op een rij. Het ging de partij om het „Godsvertrouwen, dat tot het wezen van het nationaal-socialisme behoort”, en de „wil tot handhaving van de grote waarden van het christendom.”
Een fanatieke NSB’er was Van Beek sr. niet, zegt Van Beek jr. „Wel bood hij actief hulp aan de Duitsers. Hij ging vrijwillig naar Duitsland. In Hamburg heeft hij op een scheepswerf gewerkt. Ook is hij er na de oorlog van beschuldigd dat hij colporteerde met het blad Volk en Vaderland.”
Van der Staaij-van Beek: „Vader droeg als lid van de WA, de zogenaamde Weerafdeling, een uniform. Ik zie hem nóg voor me staan: gekleed in pikzwarte kleren met rode strepen. Voor mij als tiener was het een ergernis. Dat hij dát deed, dat vond ik echt vreselijk.”
Van Beek: „Sinds 1944 diende vader bij de motorafdeling van de WA. Hij heeft de Duitsers geholpen bij de begeleiding van colonnes.”
Van der Staaij-van Beek: „Vader zag niets liever dan dat zijn kinderen zijn idealen volgden. Hij stimuleerde ons naar de Jeugdstorm te gaan, de jongerenafdeling van de NSB. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht dat te doen. Toen hij zag dat zijn twee oudste dochters dat weigerden, drong hij er verder niet op aan.”
Van Beek: „Twee jongere zusjes en twee broertjes gingen er wel heen. Gelukkig niet voor lang. Vader kreeg al spoedig te horen: „Piet, houd je kinderen maar bij je. Er is niets mee te beginnen.””
Van der Staaij-van Beek: „Als de groep door het dorp marcheerde, liepen zij expres uit de maat. Ook deden ze niet mee als er liederen moesten worden gezongen.”
Van Beek sr. had het liefst dat zijn oudste zoon zich actief zou inzetten voor de nazi’s, maar Van Beek jr. peinsde er niet over de zijde van de Duitsers te kiezen. In kerkelijk opzicht groeiden de twee meer en meer uit elkaar. Vader ging helemaal niet meer, Van Beek daarentegen haalde de banden met de kerk aan nadat hij in zijn werkkring contact had gekregen met K. E. Kooijmans, lid van de gereformeerde gemeente te Rotterdam.
Van Beek: „Tot ongenoegen van mijn vader. Hij zag me liever bij de SS dan in de kerk. Maar ik heb voor de volle honderd procent gekozen voor de Gereformeerde Gemeenten. Wat ik daar vond, vond ik niet in de wereld en al helemaal niet bij het nationaalsocialisme.”
De pro-Duitse houding van Van Beek heeft zijn kinderen geen goed gedaan, zegt Van der Staaij-van Beek. „Al tijdens de oorlog werden wij erop aangekeken. Ik werd bespuugd en uitgescholden voor vuile NSB’er. Dat was heel pijnlijk, vooral omdat wij er helemaal niets mee te maken wilden hebben.”
De vernederingen zetten zich voort in de dagen na de Bevrijding. „Een speciaal comité zorgde voor een feestelijke stemming in het dorp. Alle huizen in de buurt kregen een vlag. Behalve dat van ons. Als er een optocht door de straat liep, werd er op de grond gespuugd en regende het erwten tegen de ruiten.”
Hebben de kinderen van Van Beek zich voor hun vader geschaamd? „Nee, dat kan ik niet zeggen”, zegt Van Beek jr. „Het was zíjn beslissing, níét de mijne. Ik heb ook nooit gemerkt dat de mensen mij erop aankeken. Na de oorlog kreeg ik verkering met de vrouw met wie ik bijna zestig jaar gehuwd ben geweest: Leentje Provily. Toen ik bij mijn schoonouders kwam, heb ik niet het minste spoortje argwaan gemerkt. Zij dachten niet: Zo vader, zo zoon. Helemaal niet.”
Van der Staaij-van Beek: „Voor mijn moeder was het leven na de oorlog verre van eenvoudig. Vader heeft nog anderhalf jaar lang gevangengezeten. Dat was een tijd van grote armoede. Toen hij vrijkwam, duurde het lang voordat hij werk vond. Wel heeft hij toen beloofd dat hij weer naar de hervormde kerk zou gaan. Dat heeft hij ook waargemaakt.”
Gesprekken met hun vader over diens oorlogsverleden hebben broer en zus Van Beek niet gevoerd. „Hij heeft nooit gezegd dat hij er spijt van heeft gehad”, zegt Van Beek. „Kennelijk kon hij er niet toe komen.”
Van der Staaij-van Beek: „De haat die ik bij andere mensen jegens mijn vader zag, heb ik zelf nooit gevoeld. Toen mijn vader gevangenzat, hebben mijn zus en ik hem geregeld opgezocht. Natuurlijk vonden wij het niet goed wat hij had gedaan. Maar we wilden hem niet loslaten.”
Ruimte voor een gesprek over de handel en wandel van hun vader in het bijzonder en de houding van de bevindelijk gereformeerden tijdens de oorlogsjaren in het algemeen hebben broer en zus Van Beek de afgelopen decennia zelden gevonden. „Helaas lag er op het onderwerp een taboe”, zegt Van der Staaij-van Beek.
Zowel zij als haar broer beseft een gevoelig punt te raken. „Ook in de gereformeerde gezindte waren er mensen die de Duitsers steunden. Dat is pijnlijk om onder ogen te zien. Als we erover spreken, moeten we dat heel voorzichtig doen.”
Van Beek onderstreept dat laatste. „Ik wil niet dat er lelijk over dominees wordt gedaan. Mijn eigen predikant heeft destijds de jongens van zijn gemeente gestimuleerd gehoor te geven aan een oproep om in Duitsland te gaan werken. „Je kunt beter met God in Duitsland zijn dan zonder God in Nederland”, zei hij. Dat had hij niet mogen doen. Maar ik heb het hem voluit vergeven.”
Meer openheid over de manier waarop bevindelijk gereformeerden met de Duitsers omgingen, kan een heilzame werking hebben, denkt Van der Staaij-van Beek. „Nog niet zo lang geleden hoorde ik een ouderling spreken over de NSB. Het kwam erop neer dat NSB’ers toch echt wel vreselijke mensen waren. Dat deed me zeer. Ik had erop willen reageren, maar dat durfde ik niet. Natuurlijk, mijn vader zat fout, dat zal ik nooit ontkennen. Maar hij was wel mijn vader.”