Waarom bevindelijken in top verzet ontbraken
De komende herdenking van de bevrijding is een van de laatste officiële gelegenheden waaraan nog op enige schaal verzetsstrijders deelnemen. Dat kun je op je vingers uitrekenen. De generatie die daadwerkelijk aan het verzet deelnam, is snel aan het uitsterven.
Deze mensen past uiteraard dank voor wat ze hebben gedaan. In een cruciale fase van de oorlog hebben ze de bezetter gefrustreerd en gedwarsboomd. En wie bewondert hen niet vanwege hun moed? Want zeg zelf: wat zou u hebben gedaan? Je zult vrouw en kinderen hebben en dan activiteiten ontplooien waarvan je weet dat je de dood wacht als je wordt betrapt. Zeker, er waren allerlei avonturiers bij het verzet die het allemaal wel spannend vonden. Maar anderen gingen soms met een bezwaard gemoed van huis in de wetenschap dat ze wellicht nooit meer zouden terugkeren. Dat is nogal wat.De bewondering voor deze mensen mengt zich bij mij bij dit soort gelegenheden echter met een onbevredigend gevoel dat te maken heeft met de geringe deelname aan het verzet door mensen uit bevindelijk gereformeerde kringen. Dat heb ik altijd lastig klein kunnen krijgen. Waarom kennen deze kringen zo weinig verzetshelden terwijl een kerkdeur verder de namen niet te tellen zijn? Ik doel natuurlijk op de synodaal gereformeerden.
Bij hen struikelde je over de verzetsmensen. Onder hen waren echte kopstukken die een monument hebben verdiend. Neem Johannes Post, Maarten Schakel alias Jan Snor en ds. Frederik Slomp alias Frits de Zwerver. Wat die gepresteerd hebben, daar kun je je petje diep voor afnemen.
Daarbij vergeleken verbleekt de verzetsdeelname vanuit bevindelijk gereformeerde kringen. Niet dat iedereen daar massaal met de armen over elkaar zat. Dat is een karikatuur die door de hoofdredacteur van deze krant, W. B. Kranendonk, in 2001 overtuigend is ontmaskerd. Een overzicht van hem liet zien dat er wel degelijk een aantal mensen uit genoemde kringen is geweest dat zich bijzonder heeft onderscheiden.
Het was dus zeker niet zo dat er onder bevindelijken een taboe op het verzetswerk rustte. Maar onder de kopstukken ontbreken ze. En ook getalsmatig was de deelname gering, waarbij je dan uiteraard wel moet meewegen dat deze groepering een stuk kleiner was dan die van de synodaal gereformeerden.
Een van de verklaringen die Kranendonk noemt, is dat sommige leidslieden eerder remmend dan stimulerend hebben gewerkt. Mensen als ds. G. H. Kersten en ds. I. Kieviet vonden aanvankelijk dat we de bezetting vooral als een straf moesten ondergaan. Die houding gaf natuurlijk geen grote impuls aan opstandige gevoelens. Tegelijk kan dat niet als algehele verklaring dienen, want zoals genoemde auteur zelf ook aangeeft, velen waren het niet met deze leidslieden eens.
Zou het ook de angst voor de dood zijn geweest die velen weerhield? In synodaal gereformeerde kringen was (en is) er veel meer geloofszekerheid dan onder de bevindelijken. Dat zou kunnen betekenen dat laatstgenoemden minder risico’s aangingen en meer geneigd waren gevaren te schuwen. Kan zijn, maar dan zou dat ook nu nog zo moeten zijn. En daar zien we weinig van. Roekeloos rijgedrag, avonturisme, bereidheid om aan militaire acties deel te nemen, om maar wat te noemen – het zijn verschijnselen die onder ons niet anders zijn dan elders.
Eerder dit jaar heb ik wat onderzoek gedaan naar feiten en fictie in een manuscript dat dezer dagen in boekvorm is verschenen. Het gaat over het verzet in Garderen en het verhaal is geschreven door een van de leiders, een protestants-christelijke onderwijzer uit dit dorp. Uit de rijstebrij aan informatie die ik voor het onderzoek verzamelde, rees een beeld op dat ik niet eerder op het netvlies had gehad en wellicht helpt bij het vinden van een verklaring.
Wat ik me vooral realiseerde, was dat de verzetshelden niet alleen onverschrokken waren maar ook over organisatietalent, sociale vaardigheden, inzicht en overzicht beschikten. Je moest neuzen dezelfde kant op zien te krijgen, rekening houden met allerhande karakters, onverantwoord gedrag beteugelen, risico’s inschatten, omvangrijke operaties voorbereiden en tegelijk op allerlei niveaus contacten onderhouden. Vandaar dat nogal wat verzetshelden ontwikkelde mensen waren. Die zouden ook directeur van een concern of manager bij een grote instelling hebben kunnen zijn. Je moest echt wel wat in huis hebben. Een grote dosis moed was wel een vereiste, maar het was niet toereikend. Ongelukken konden dan niet uitblijven. Op de Noord-Veluwe bijvoorbeeld hebben de Duitsers een grote slag kunnen slaan vanwege onvoldoende discipline.
Anders dan de synodaal gereformeerden beston-den de bevindelijke kringen in die tijd vooral uit”kleine luyden”. Zelfs een kweekschoolopleidingwas een zeldzaamheid. Ook in bestuurlijke func-ties werden ze nauwelijks aangetroffen. Er was dus helemaal geen reservoir aan geschikte mensen voorhanden. Dan is het niet zo raar dat je ze ook niet in de top van het verzet tegenkomt. Het is een theorie van de koude grond en wie wil mag ’m lek schieten, maar voorlopig doe ik het ermee.
Reageren? achterstevoren@refdag.nl