Debatavond: Hebben dieren moreel gedrag?
Zouden dieren bedoelingen hebben? Zo ja, dan zou hun gedrag ook moreel kunnen zijn. Maar zo niet, dan zou dat erop wijzen dat de moraal niet door evolutie is ontstaan.
Het debat tussen de godsdienstfilosoof drs. Gert van den Brink en de atheïstische prof. Herman Philipse spitste zich donderdagavond toe op het gedrag van dieren. Voor Van den Brink was het duidelijk: „Of gedrag goed of slecht is, wordt bepaald door intenties. Als iemand alleen aan een goed doel geeft om van de mensen gezien te worden, is het verkeerd. Dat dieren morele intenties hebben, is echter absurd.”Aan het eind van de avond kwam ook het publiek aan het woord. Emeritus hoogleraar diergedrag prof. Jan van Hooff ging meteen in de rij voor de microfoon staan. Hij noemde het „wetenschappelijke onzin” dat dieren geen bedoelingen zouden hebben. „Dit is nu juist recent in diverse dissertaties aangetoond.”
Volgens Van den Brink is „het voortbestaan van de groep” het enige doel van dieren. „Dat is dus opportunistisch. Morele intenties zie je bij dieren niet.”
Het debat over moraal bij dieren raakte de kern van het debat, namelijk of moraal uit evolutie of uit religie voortkomt. Philipse stelde dat er in de evolutie ook „bij andere hogere dieren” aanzetten tot moraliteit zijn. „Zij missen echter kennis, bijvoorbeeld rond straffen en belonen. Uiteindelijk komen al die vermogens samen in de moraal van de mens.”
Speels
Het debat in de Utrechtse Jacobikerk werd donderdag gehouden naar aanleiding van het boek ”Er is geen God en Philipse is zijn profeet” van Gert van den Brink. Van het begin tot het eind kenmerkte de avond zich door een (voor debatavonden uitzonderlijke) discipline. Hoewel de discussie een krachtmeting tussen topsporters was, verloor het debat zijn speels-academische karakter niet.
Een vraagsteller vroeg de heren „drie sterke punten” van de tegenstander te noemen. Philipse kon ze „niet ontdekken”, zei hij. Na enig aandringen gaf hij iets toe: „Het enige dat ik wil noemen is dat Gert zijn literatuur goed heeft gelezen.”
Van den Brink daarentegen vond het „niet meevallen zich te beperken” tot drie sterke punten. „Herman weet zaken en personen te scheiden. Verder kenmerken zijn werken zich door een uitmuntende helderheid.”
Philipse zette in met zijn vraagtekens te plaatsen bij het bestaan van God en Zijn openbaring. De Bijbel is „misschien” nuttig voor historische informatie. „Maar voor geestelijke lessen is hij van nul en generlei waarde.”
Hij had „wel honderd” argumenten waarom God „waarschijnlijk” niet bestaat. „Als God echt een goede Vader is, zou Hij Zich in het begin van de mensheid wel aan iedereen hebben geopenbaard.”
Ook noemde hij een „lichaamloze God” onmogelijk, omdat geest altijd aan lichaam gebonden is. „Als u een fles jenever drinkt, verlopen uw geestelijke processen heel anders. Het is onmogelijk dat een geest los bestaat van een lichaam.”
Van den Brink: „Over de verhouding geest en materie denkt men al eeuwen na. Ook voor Philipse blijft dit een raadsel.”
Slavernij
Van den Brink koos ervoor om één stelling als een rode draad door de hele avond mee te trekken. De gedachte dat „slavernij in alle omstandigheden verkeerd” is, zou bewijzen dat morele normen niet door evolutie ontstaan. „Slavernij is in geen enkele omstandigheid te rechtvaardigen. Een evolutionist kan dat nooit zeggen, want volgens hem is alles aan verandering onderhevig.”
Philipse schudde deze kritiek van zich af. „Het is onzin dat normen alleen uit de evolutie zouden voortkomen. Ik ben het ermee eens dat slavernij altijd verkeerd is, maar verklaar dat vanuit de cultuurgeschiedenis.”
Ds. R. van Kooten vroeg of Philipse „nu nooit eens twijfelde” dat er toch een hiernamaals zou zijn. De atheïst zei van niet. „Hoewel ik zo nu en dan het woord waarschijnlijk gebruik. Als ons lichaam te gronde gaat, is het vrijwel onmogelijk dat er iets van ons overblijft. Maar ik blijf nieuwsgierig of u nog nieuwe argumenten hebt.”
Bekijk hier de debatuitzending van de Reformatorische Omroep.