Halliburton krijgt eerste Irak-contract
Halliburton is het eerste Amerikaanse bedrijf dat dinsdag een contract in de wacht sleepte in het kader van de geplande wederopbouw van Irak als de oorlog daar eenmaal is afgelopen.
Het bedrijf moet in brand gestoken oliebronnen blussen en is verantwoordelijk voor de eerste reparaties van Iraks verwaarloosde olie-industrie. Erg verbaasd was niemand in de Amerikaanse bouwsector dat het eerste contract naar Halliburton ging, want het bedrijf heeft uitstekende connecties in Washington. Het werd namelijk tot 2000 geleid door huidig vice-president Dick Cheney en het was met 709.000 dollar voor de verkiezingskas een belangrijke financiële steunpilaar van het Republikeinse duo Bush-Cheney.
Het contract gaat om precies te zijn naar Halliburtons dochter Kellogg Brown & Root, dat ook al actief was in de wederopbouw van Afghanistan na de oorlog daar en dat eveneens onderkomens bouwde voor gevangenen op de Amerikaanse basis Guantanamo op Cuba. Het contract is vergeven op basis van de formule ”kosten plus”. Dit betekent dat Kellogg Brown & Root de kosten van de werkzaamheden vergoed krijgt plus een honorarium van 8 tot 10 procent van dat bedrag, ofschoon dat nu hoger kan zijn in verband met mogelijke risico’s in Irak.
Er is voorlopig 490 miljoen dollar uitgetrokken voor het herstel van de eerste schade aan Iraks olie-industrie, maar Halliburton maakt een goede kans om via dit eerste contract het definitieve contract binnen te halen voor de volledige modernisering plus het onderhoud nadien.
De Amerikaanse overheidsdienst United States Agency for International Development (Usaid) heeft geen openbare inschrijving georganiseerd voor de eerste contracten, maar nodigde geselecteerde bedrijven uit om eventueel mee te doen. „Dat komt door de geringe tijd die wij hebben en bovendien moeten alle bedrijven die meedoen een zogeheten ”security clearing” hebben”, aldus Usaid-chef Andrew Natsios.
De geheime procedure krijgt nogal wat kritiek van Britse bedrijven, die vanwege de Brits-Amerikaanse militaire samenwerking in Irak op contracten gehoopt hadden. Natsios wijst erop dat Halliburton in Groot-Brittannië al jaren voor de Engelse marine werkt en in zijn ogen dus zeker ook ”Brits” is.
Een andere factor is volgens de Usaid-chef de vraag wie er betaalt. „Als er Amerikaans belastinggeld wordt uitgegeven aan de wederopbouw in Irak, dan zijn wij bij wet verplicht om daarvoor Amerikaanse bedrijven in te huren”, zo benadrukt Natsios.
Namen die naast Halliburton circuleren zijn die van Fluor Corporation, Washington Group, Bechtel, Berger en Parsons Corp. Voorlopig gaat het bij de wederopbouw van Irak volgens Washington om een puur Amerikaanse aangelegenheid.
Volgens sommige bronnen is het echter mogelijk dat er in een later stadium onderaannemers uit het buitenland worden ingehuurd, via de Amerikaanse bedrijven die verantwoordelijk zijn voor het hoofdcontract. De Amerikanen laten hierbij discreet verstaan dat bedrijven uit landen die het militair offensief in Irak steunen daarbij waarschijnlijk de voorkeur zullen genieten.
Om hoeveel geld gaat het hierbij in totaal? De onafhankelijke Raad voor Buitenlandse Betrekkingen schat de kosten van Iraks wederopbouw op 20 miljard dollar per jaar over een periode van minstens vijf jaar.
„Men moet voorzichtig zijn met zulke schattingen”, zegt Richard Rossi, marktanalist van investeringsbank Morgan Joseph & Co. in New York. „Na de eerste Golfoorlog werd de schade in Koeweit veel hoger ingeschat dan die in werkelijkheid uitviel. Dan is er natuurlijk de vraag in hoeverre de Amerikanen -die het voorlopig in Irak voor het zeggen zullen hebben- Iraakse bedrijven willen inschakelen bij de wederopbouw van het land. Pas na beëindiging van het conflict kan men de schade concreet becijferen, maar dat het om meerdere miljarden zal gaan, staat volgens mij vast.”